ECLI:NL:RVS:2013:BY8516

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110137/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R. van der Spoel
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Woongebied Gemert 2011 en beroepen tegen de vaststelling

Op 16 januari 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Woongebied Gemert 2011". Dit bestemmingsplan werd op 29 juni 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Gemert-Bakel. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten, waaronder [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3], beroep ingesteld. De appellanten voerden aan dat de raad ten onrechte de bestemming "Wonen" had vastgesteld voor een perceel dat zij gebruikten voor agrarische doeleinden, en dat hun belangen niet voldoende waren meegewogen. De raad had in zijn verweerschrift gesteld dat het agrarisch bedrijf ter plaatse binnen de planperiode zou verdwijnen en dat de bestemmingen in het plan in overeenstemming waren met de goede ruimtelijke ordening.

Tijdens de zitting op 31 oktober 2012 zijn de appellanten vertegenwoordigd door hun advocaten verschenen, evenals de raad, die werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente. De Afdeling heeft de argumenten van de appellanten zorgvuldig gewogen, maar kwam tot de conclusie dat de raad in redelijkheid had kunnen besluiten om de woonbestemming te handhaven. De Afdeling oordeelde dat de raad zich terecht op het standpunt had gesteld dat het gebruik van het perceel voor agrarische doeleinden niet meer was toegestaan en dat de woonbestemming in het belang was van de ruimtelijke ordening.

De beroepen van de appellanten zijn ongegrond verklaard, en de Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de bevoegdheid van de gemeente om bestemmingsplannen vast te stellen en de belangen van de betrokkenen af te wegen tegen de noodzaak van een goede ruimtelijke ordening.

Uitspraak

201110137/2/R3.
Datum uitspraak: 16 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, mede handelend onder de naam [varkenshandel],
2.    [appellante sub 2A], gevestigd te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, en [appellant sub 2B], wonend te Gemert, gemeente Gemert-Bakel (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3.    [appellant sub 3], wonend te Gemert, gemeente Gemert-Bakel,
en
de raad van de gemeente Gemert-Bakel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Woongebied Gemert 2011" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende A] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2012, waar onder meer [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, [appellant sub 2] en [appellant sub 3], beiden vertegenwoordigd door mr. H.A. Gooskens, en de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. F.T.H. Branten en mr. P. Fermont, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende A], vertegenwoordigd door mr. drs. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, gehoord.
De Afdeling heeft de behandeling van deze beroepen afgesplitst van zaak nr.
201110137/1/R3. De behandeling van het beroep van [belanghebbende B] tegen het besluit van 29 juni 2011 wordt onder dat zaaknummer voortgezet.
Overwegingen
Het beroep van [appellant sub 1]
Intrekking
1.    [appellant sub 1] heeft zijn beroepsgrond over het bouwvlak en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend pand" op het perceel [locatie 1] ingetrokken.
Inhoudelijk
2.    [appellant sub 1] betoogt dat de raad het plandeel met de bestemming "Wonen" aan de [locatie 1] ten onrechte heeft vastgesteld. Daartoe voert hij aan dat hierdoor zijn vergunde veehouderij met bijbehorende stal ten onrechte niet als zodanig is bestemd. De raad stelt ten onrechte dat het agrarisch bedrijf ter plaatse binnen de planperiode zal verdwijnen. Ook is zijn transportbedrijf, dat ter plaatse reeds lang wordt gedoogd en geen overlast veroorzaakt, ten onrechte niet als zodanig bestemd. Verder heeft de raad ten onrechte een kinderdagverblijf mogelijk gemaakt binnen de bij de veehouderij behorende geurcontour.
2.1.    Het perceel heeft de bestemming "Wonen" met een bouwvlak en onder meer de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - vrijstaand 1".
Ingevolge artikel 19, lid 19.1, van de planregels, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. het wonen in de vorm van aaneen gebouwde, twee-aaneen gebouwde, vrijstaande en gestapelde woningen;
(…)
met daaraan ondergeschikt:
p. bijbehorende bouwwerken;
r. tuinen en erven;
(…)
2.2.    In het voorheen geldende plan "Woongebied Gemert" uit 2001 had het perceel [locatie 1] de bestemming "Woondoeleinden".
Ingevolge artikel 5, lid 1, aanhef en onder a, van de voorschriften van dat plan zijn de als "Woondoeleinden" aangeduide gronden bestemd voor wonen.
Niet in geschil is dat het perceel in het daarvoor geldende bestemmingsplan uit 1952 eveneens een woonbestemming had.
2.3.    Uit de intrekkingsbesluiten van 10 maart 1998 en 20 januari 2000 volgt dat [appellant sub 1] nog beschikt over een milieuvergunning voor het ter plaatse in werking hebben van een inrichting met 43 vleesvarkens en 20 vleeskoeien. Niet is in geschil dat het transportbedrijf ter plaatse niet is toegestaan. Op 24 april 1961 is een bouwvergunning verleend voor een kippenhok voor 600 dieren en op 6 mei 1968 voor het uitbreiden van de bedrijfsruimte met een garage. Op 20 juni 1972 is een tijdelijke bouwvergunning met vrijstelling verleend voor een stallingsruimte, met een termijn tot 1 juni 1977.
2.4.    De Afdeling stelt vast dat in 1961 in strijd met het toen geldende bestemmingsplan een bouwvergunning is verleend voor een kippenhok voor 600 dieren. Het gebruik van dit gebouw voor het houden van vleeskoeien en vleesvarkens kan niet worden geacht rechtstreeks uit deze bouwvergunning voort te vloeien. Dit gebruik was en is derhalve in strijd met het bestemmingsplan en valt niet onder de werking van het overgangsrecht. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit beperkte gebruik, mede gelet op de lopende onderhandelingen over de verplaatsing van de bedrijfsactiviteit van [appellant sub 1], naar verwachting binnen de planperiode zal worden beëindigd. Daarbij is van belang dat geen sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf. Incidenteel worden tijdelijk dieren gehouden in verband met het transport. Nu verder vast staat dat de stallingsruimte van het transportbedrijf en het gebruik van het perceel voor het transportbedrijf illegaal zijn, heeft de raad in redelijkheid de woonbestemming ter plaatse kunnen handhaven. Daarbij is van belang dat voor het gebruiksovergangsrecht zowel in het voorliggende plan als in het voorheen geldende plan een uitzondering is gemaakt voor gebruik dat in strijd was met het vorige bestemmingsplan, waardoor het transportbedrijf niet onder het gebruiksovergangsrecht valt. Gelet op de ligging van het perceel aan de rand van de dorpskern, waar woningen en andere geluidgevoelige objecten op korte afstand staan, heeft de raad een transportbedrijf ter plaatse in redelijkheid niet gewenst kunnen achten. Dat tegen het transportbedrijf nog niet handhavend is opgetreden, maakt niet dat de raad was gehouden dit bedrijf als zodanig te bestemmen of een persoonsgebonden regeling op te nemen die het gebruik mogelijk maakt. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad in een brief is gesteld dat het gebruik onder het overgangsrecht valt en zal worden gelegaliseerd.
2.5.    Wat betreft het verblijfsklimaat in het kinderdagverblijf en de gestelde ligging van dat verblijf binnen een geurcontour is van belang dat het agrarische gebruik voor het houden van vleesvarkens en vleeskoeien op het perceel van [appellant sub 1] niet is toegestaan en aannemelijk is dat dit gebruik zal worden beëindigd. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat van de milieuvergunning ter plaatse geen gebruik kan worden gemaakt, nu het gebruik planologisch niet is toegestaan. Onder deze omstandigheden heeft de raad in redelijkheid kunnen uitgaan van een aanvaardbaar verblijfsklimaat bij het kinderdagverblijf.
Overigens merkt de Afdeling met betrekking tot de stelling van [appellant sub 1] dat het kinderdagverblijf een belemmering vormt voor zijn bedrijfsvoering nog op dat aan de Pandelaar 47 een school staat en dat die in het voorheen geldende plan en dit plan als zodanig is bestemd. Deze school staat op een kortere afstand van het perceel van [appellant sub 1] dan het kinderdagverblijf.
3.    In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
4.    Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3]
Formeel
5.    [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de raad een onjuiste ruimtelijke onderbouwing ten aanzien van het perceel Groeskuilen 116-118 als bijlage bij het ontwerpplan en het vastgestelde plan ter inzage heeft gelegd.
5.1.    Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
5.2.    In de nota van zienswijzen heeft de raad erkend dat abusievelijk een onjuiste ruimtelijke onderbouwing voor de ontwikkeling aan de Groeskuilen 116-118 als bijlage bij het ontwerp van het plan is gevoegd. Nu deze onderbouwing is aan te merken als een op het ontwerp van het plan betrekking hebbend stuk dat redelijkerwijs nodig is voor de beoordeling van het ontwerp, heeft de raad in zoverre gehandeld in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in de nota van zienswijzen is ingegaan op de inhoudelijke punten die [appellant sub 2] en [appellant sub 3] tegen deze ontwikkeling en de onderbouwing daarvan hebben aangevoerd, waardoor zij deze punten in hun beroep tegen het vastgestelde plan hebben kunnen betrekken en zij door voormeld gebrek niet in hun belangen zijn geschaad. Ook is niet aannemelijk dat derden in hun belangen zijn geschaad, nu niet aannemelijk is dat zij hebben afgezien van het naar voren brengen van zienswijzen omdat een onjuiste onderbouwing met het ontwerpplan ter inzage is gelegd. Met het ontwerpplan is immers een ruimtelijke onderbouwing ter inzage gelegd, waardoor mag worden aangenomen dat eventuele andere belanghebbenden een zienswijze naar voren zouden hebben gebracht over eventuele gebreken in deze ruimtelijke onderbouwing.
Voor zover [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat met het vastgestelde plan de onjuiste onderbouwing ter inzage is gelegd, heeft deze beroepsgrond betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van dit besluit niet aantasten.
Inhoudelijk
6.    [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de raad het plandeel met de bestemming "Bedrijf" op het perceel Groeskuilen 118 ten onrechte heeft vastgesteld. Daartoe voeren zij aan dat de raad ten onrechte is uitgegaan van een richtafstand van slechts 10 m van het bedrijfsperceel tot woningen. Het perceel ligt niet in een gemengd gebied, als bedoeld in de Brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure), maar in een rustige woonwijk. De raad is ten onrechte niet ingegaan op de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: de Verordening), zodat onduidelijk is of daaraan is voldaan. Zij vrezen verder een verkeersonveilige situatie, nu onduidelijk is welk aantal en soort bedrijven ter plaatse gevestigd zal worden en de uitrit is voorzien aan de Groeskuilen, waar een maximale toegestane snelheid van 30 km per uur geldt. Volgens [appellant sub 2] heeft de raad onvoldoende gemotiveerd waarom hij de overige gronden de bestemming "Groen" heeft gegeven in plaats van een bedrijfsbestemming, waardoor ook een uitweg naar de Oost-Om mogelijk zou worden.
6.1.    Het perceel Groeskuilen 118 heeft deels de bestemming "Bedrijf" gekregen. Ter plaatse van de bestaande stal is een bouwvlak toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor industriële en ambachtelijke bedrijven/inrichtingen en bedrijfsactiviteiten die genoemd staan in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijven.
6.2.    In de indicatieve VNG-brochure is voor bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 en 2 een richtafstand van respectievelijk 10 en 30 m opgenomen. Deze afstand geldt ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals een rustig buitengebied. In de VNG-brochure staat dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. Daaronder wordt verstaan een gebied met een matige tot sterke functiemenging, waarbij direct naast woningen andere functies voorkomen  zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Op korte afstand van het perceel Groeskuilen 118 ligt het bedrijf van [appellant sub 2] en het bedrijfsperceel van [appellant sub 3]. Voorts ligt het perceel aan de rand van de wijk, in de nabijheid van een provinciale weg en een industrieterrein. Gelet daarop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een gemengd gebied, zodat de richtafstand met één afstandsstap kan worden verlaagd en heeft de raad in redelijkheid een richtafstand van 10 m als uitgangspunt kunnen nemen.
6.3.    Uit de kaarten bij de Verordening kan worden afgeleid dat het plandeel met de bestemming "Bedrijf" aan de Groeskuilen 118 ligt binnen het gebied "kern in landelijk gebied" of het gebied "zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling", behorend bij een kern in landelijk gebied. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Verordening sluiten bestemmingsplannen die zijn gelegen in een kern in landelijk gebied of in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, behorend bij een kern in landelijk gebied, uit dat bedrijven zijn gelegen op een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5000 m². De Verordening bevat geen algemene regels over de vestiging van bedrijven met een bestemmingsvlak van minder dan 5000 m² binnen deze gebieden. Nu het bestemmingsvlak aan de Groeskuilen 118 kleiner is dan 5000 m², bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plandeel in zoverre in strijd is met de Verordening.
Voor zover [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het plandeel in strijd is met artikel 11.6 van de Verordening over zogenoemde VAB-locaties, wordt overwogen dat dit artikel ziet op niet-agrarische ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel of landelijk gebied, waartoe het plangebied niet behoort.
6.4.    De raad heeft te kennen gegeven dat aan het voormalige agrarische perceel met bestaande stal een bedrijfsbestemming is toegekend om in overeenstemming met de gemeentelijke "Visie Bedrijven(terreinen) Gemert-Bakel" een bedrijfsverzamelgebouw ten behoeve van starters mogelijk te maken. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze functie in de omgeving past, omdat het een voormalige agrarische bedrijfslocatie aan de rand van een woonwijk betreft, in de directe omgeving een ander bedrijf is gevestigd en het perceel in de nabijheid van een industrieterrein ligt.
Gelet op de beperkte omvang van het bedrijfsperceel en bouwvlak en de beperkte categorieën van bedrijven die zijn toegestaan heeft de raad zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toegestane bedrijfsactiviteiten geen zodanige toename van het verkeer met zich zullen brengen dat dit tot een verkeersonveilige situatie op de Groeskuilen zal leiden. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat de raad handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel door in een uitrit naar de Groeskuilen te voorzien, terwijl [appellant sub 2] zijn uitrit naar de Oost-Om heeft moeten aanleggen, treft dat betoog geen doel. Daarbij is van belang dat het bedrijf van [appellant sub 2], anders dan het perceel Groeskuilen 118, grenst aan de Oost-Om en bovendien dat zijn bedrijf behoort tot de hogere categorie 3.1 en gebruik maakt van zware (landbouw)voertuigen. Verder is niet in geschil dat de gronden met de bestemming "Groen" naast het perceel voor groenvoorzieningen worden gebruikt en in eigendom zijn van de gemeente. Nu de raad, gelet op het vorenstaande, ter plaatse in redelijkheid geen uitrit mogelijk heeft hoeven maken en ook verder niet is gebleken dat de gemeente voornemens is deze gronden anders in te richten heeft de raad in redelijkheid een groenbestemming kunnen toekennen.
7.    [appellant sub 2] voert verder aan dat de raad ten onrechte het uitgangspunt hanteert dat zijn bedrijf valt onder de SBI-code 014, te weten "dienstverlening ten behoeve van landbouw". Zijn bedrijf valt, zo blijkt uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel, onder de SBI-code 4312, te weten "grondverzet". Gelet daarop heeft de raad volgens hem ook onjuiste richtafstanden gehanteerd ten opzichte van de woning aan de Groeskuilen 118. De omschrijving van het bedrijf van [appellant sub 2] in de bij de planregels behorende Lijst van bedrijven, waarnaar in artikel 5, lid 5.1, onder b, van de planregels wordt verwezen, is bovendien onjuist.
7.1.    Het perceel van [appellant sub 2] aan de [locatie 2] heeft de bestemming "Bedrijf".
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a en b, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor industriële en ambachtelijke bedrijven/inrichtingen en bedrijfsactiviteiten die genoemd staan in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijven en industriële en ambachtelijke bedrijven/inrichtingen en bedrijfsactiviteiten die genoemd staan in milieucategorie 3.1 en 3.2 van de Staat van bedrijven en daar waar deze bestaan ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan en als zodanig zijn opgenomen in de Lijst van bedrijven.
In de bij de planregels behorende Lijst van bedrijven staat voor het adres [locatie 2] "Agr. dienstverl. bedr.:met mach.verh./werken met landbouwmachines".
7.2.    De Afdeling ziet geen aanleiding over de toegekende SBI-code anders te oordelen dan in haar uitspraak van 23 november 2011, in zaak nr.
201104722/1/H1. De enkele stelling dat het bedrijf onder een andere code bij de Kamer van Koophandel is ingeschreven, is daartoe onvoldoende. De raad heeft derhalve in redelijkheid uit kunnen gaan van de SBI-codes 2008, 014, dienstverlening ten behoeve van de landbouw, en 713, verhuurbedrijven voor machines en werktuigen. Gelet daarop bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bedrijf van [appellant sub 2] onjuist in de Lijst van bedrijven is opgenomen, nu deze omschrijving correspondeert met de genoemde SBI-codes 2008.
Voor zover [appellant sub 2] zich richt tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" aan de Groeskuilen 116-118, overweegt de Afdeling voorts dat het college op 24 juni 2010 vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend voor een boerderijsplitsing op genoemd perceel en dat deze besluiten met voornoemde uitspraak van de Afdeling onherroepelijk zijn geworden. Het plan strekt er in zoverre toe hetgeen ter plaatse mogelijk is gemaakt met de vrijstelling en bouwvergunning planologisch te regelen.
Nu niet is gebleken dat dit plandeel meer mogelijk maakt dan de genoemde vrijstelling en bouwvergunning, kan het beroep in zoverre niet meer aan de orde komen.
8.    Volgens [appellant sub 2] heeft de raad verder onvoldoende onderbouwd waarom de door hem gewenste uitbreiding van zijn bouwvlak tot aan de perceelsgrens niet is toegekend.
8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de uitbreiding van het bedrijf van [appellant sub 2] niet aanvaardbaar is, vanwege de in de omgeving gelegen woningen en gelet op de naastgelegen weg. Gelet daarop is er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij ter plaatse geen uitbreiding wil toestaan. Dat ter plaatse en op andere locaties langs de weg reeds bouwwerken, geen gebouwen zijnde, staan, leidt niet tot een ander oordeel, nu het toekennen van een bouwvlak ter plaatse meer bouw- en gebruiksmogelijkheden geeft, die het zicht verder kunnen beperken, en de raad dat niet wenselijk acht. Daarbij wordt voorts in aanmerking genomen dat is gebleken dat deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde, deels illegaal aanwezig zijn en daartegen handhavend wordt opgetreden.
9.    In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond.
10.    Ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel    w.g. Kegge
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2013
459-715.