201202084/1/A2.
Datum uitspraak: 16 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 januari 2012 in zaak nr. 08/3888 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Reusel-de Mierden (hierna: de raad).
Bij besluit van 19 juli 2004 heeft de raad een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 23 september 2008 heeft hij het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en hem terzake € 7.500,00 toegekend.
Bij uitspraak van 18 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, dat van 19 juli 2004 herroepen, bepaald dat aan [appellant] € 10.833,33, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 17 maart 2004 tot aan de dag van uitbetaling wordt toegekend en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2012, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door P.J.M. Michielse, en de raad, vertegenwoordigd door A. Julicher en N. Ansems, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals die luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, kent de raad, voor zover een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2. [appellant] is eigenaar van de woning aan het [locatie 1] te Reusel en mede-eigenaar van die aan het [locatie 2] (hierna ook: de woningen). Hij heeft de raad bij brief van 3 maart 2004 om vergoeding van planschade ten gevolge van de bestemmingsplannen "Denestraat Oost" en "Noordelijke omleiding" (hierna: de bestemmingsplannen) verzocht en dit verzoek nader toegelicht bij brief van 13 april 2004. Het besluit van 19 juli 2004 is op dat verzoek genomen.
3. De rechtbank heeft overwogen dat de waarde van de woning [locatie 1] met € 8.000,00 en van de woning [locatie 2] met € 8.500,00 ten gevolge van de bestemmingsplannen is gedaald. Omdat [appellant] voor eenderde eigenaar is van de woning [locatie 2], moet hem eenderde van € 8.500,00, zijnde € 2.833,33, ter vergoeding van die waardedaling worden toegekend.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij het verzoek mede namens de andere twee eigenaren van de woning [locatie 2] heeft gedaan, omdat de echtheid van de desbetreffende machtiging, waarop als datum 13 april 2004 is vermeld, moet worden betwijfeld en ook overigens niet is gebleken dat [appellant] mede namens die eigenaren om vergoeding van planschade heeft verzocht, aldus de rechtbank.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat hij de machtiging van 13 april 2004 uit het dossier bij de gemeente heeft gekopieerd en hij van de door de raad aangenomen valsheid in geschrifte geen voordeel ondervindt. De politierechter heeft hem bij vonnis van 21 mei 2012 daarvan bovendien vrijgesproken. Uit een in hoger beroep overgelegde kopie van deze machtiging met daarop een gemeentelijk datumstempel zonder aantekeningen valt af te leiden dat de machtiging op 19 april 2004 bij de gemeente is ingekomen. Nu de raad zich steeds op het standpunt heeft gesteld dat de woning [locatie 2] ten gevolge van de bestemmingsplannen niet in waarde is gedaald, is begrijpelijk dat in de procedure aan de machtiging van 13 april 2004 geen aandacht is besteed. In een door hem op 30 augustus 2004 afgegeven machtiging is als volgt vermeld: "machtigen de heer mr. C.C.J. van Puijenbroek te Diesen om hen in en buiten rechte te vertegenwoordigen (…) inzake het afwijzen van het verzoek om planschade." De hierin gebruikte meervoudsvormen bevestigen dat deze machtiging tevens namens de andere eigenaren is verleend en hij de procedure mede namens hen voert, aldus [appellant].
4.1. De rechtbank heeft met juistheid door [appellant] niet aannemelijk gemaakt geacht dat hij de raad mede namens de andere eigenaren van de woning [locatie 2] om vergoeding van planschade heeft verzocht. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat de aanvraag van 3 maart 2004 en de nadere toelichting daarop van 13 april 2004 alleen door [appellant] zijn ondertekend en daarin niet is vermeld dat het verzoek mede namens die eigenaren is gedaan. In die stukken is evenmin naar de machtiging van 13 april 2004 verwezen. Reeds hierom faalt het betoog.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank de proceskosten te laag heeft vastgesteld. Zij is bij de berekening van de verletkosten voor de zitting op 24 november 2010 ten onrechte van een bedrag van € 4,54 uur per uur uitgegaan, terwijl zij daarbij voor de zitting op 25 november 2011 van een bedrag van € 64,00 per uur is uitgegaan. Daarmee heeft de rechtbank erkend dat hij als zelfstandig ondernemer dit uurbedrag hanteert, aldus [appellant].
5.1. Dit betoog faalt evenzeer. De rechtbank is bij het bepalen van de vergoeding voor verletkosten in verband met het verschijnen ter zitting op 24 november 2010 terecht uitgegaan van de in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht vermelde laagste forfaitaire vergoeding van € 4,54 per uur, nu [appellant] het op het proceskostenformulier vermelde hogere uurtarief niet met enig bewijs heeft gestaafd. Dat de rechtbank een hogere vergoeding voor verletkosten in verband met het verschijnen ter zitting op 25 november 2011 heeft toegekend, maakt niet dat [appellant] op 24 november 2010 ook aanspraak op dat uurtarief had.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Oranje
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2013