ECLI:NL:RVS:2013:BY8505

Raad van State

Datum uitspraak
10 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201211330/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • M. Kos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen besluit tot verwijdering van overkapping en masten

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 januari 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoeker, wonend te Hoevelaken, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 oktober 2012, waarin zijn beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk ongegrond was verklaard. Het college had op 1 februari 2012 gelast dat verzoeker vóór 5 maart 2012 een overkapping en masten op zijn perceel diende te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 1000,00 per week met een maximum van € 10.000,00. Dit besluit werd op 15 augustus 2012 gehandhaafd, waarbij de begunstigingstermijn werd verlengd tot 14 dagen na verzending van het besluit.

Tijdens de zitting op 20 december 2012, waar verzoeker werd bijgestaan door ing. A.H. Kleijer en het college vertegenwoordigd was door mr. D.I. Liesdek, werd het verzoek om voorlopige voorziening behandeld. De voorzitter overwoog dat de overtreding niet voor het verstrijken van de begunstigingstermijn was beëindigd en dat de dwangsommen ten tijde van het besluit van 15 augustus 2012 reeds waren verbeurd. Hierdoor was er geen spoedeisend belang dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigde. De voorzitter besloot het verzoek af te wijzen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 januari 2013, waarbij de voorzitter, mr. R.W.L. Loeb, en ambtenaar van staat, mr. M. Kos, aanwezig waren.

Uitspraak

201211330/2/A1.
Datum uitspraak: 10 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Hoevelaken, gemeente Nijkerk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 oktober 2012 in de zaken nrs. 12/4492 en 12/4578 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk.
Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2012 heeft het college [verzoeker], op straffe van een dwangsom van € 1000,00 per week met een maximum van € 10.000,00, gelast om vóór 5 maart 2012 de overkapping en de masten op het perceel [locatie] te Hoevelaken te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 15 augustus 2012 heeft het het besluit van 1 februari 2012 gehandhaafd, zij het dat de begunstigingstermijn is verlengd tot 14 dagen na de verzending van dit besluit.
Bij uitspraak van 24 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Hij heeft voorts de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 december 2012, waar [verzoeker], bijgestaan door ing. A.H. Kleijer, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.I. Liesdek, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het verzoek strekt er toe de besluiten van 1 februari 2012 en 15 augustus 2012 te schorsen.
2.    Niet in geschil is dat de overtreding niet voor het verstrijken van de in het besluit van 1 februari 2012 gestelde begunstigingstermijn is beëindigd en de dwangsommen ten tijde van het besluit van 15 augustus 2012 reeds waren verbeurd.
Met het treffen van de gevraagde voorziening, kan niet worden bereikt dat de ten tijde van het indienen van het verzoek verbeurde dwangsommen niet verbeurd zijn. Met het verzoek is dan ook geen spoedeisend belang gemoeid, dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigt.
3.    Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek af te wijzen.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb    w.g. Kos
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2013
580.