ECLI:NL:RVS:2013:BY8504

Raad van State

Datum uitspraak
10 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201210876/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • M. Kos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluiten inzake permanente bewoning van recreatiewoning te Emst

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 januari 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door [verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Emst, tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Epe. Deze besluiten, genomen op 2 april 2012 en 11 september 2012, hielden in dat de permanente bewoning van een recreatiewoning op een specifiek perceel te Emst beëindigd moest worden op straffe van een dwangsom. De rechtbank Zutphen had eerder het beroep van de verzoekers ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep instelden en verzochten om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 20 december 2012, waar de verzoekers werden bijgestaan door hun advocaat mr. J.H. Hermsen, is het verzoek behandeld. De voorzitter overwoog dat niet vaststaat dat de eerdere uitspraak en de besluiten in het bodemgeschil in stand zullen blijven. Bovendien was er geen dringende noodzaak aan de zijde van het college om de uitspraak op de hoger beroepen niet af te wachten. Gelet op de belangen van de verzoekers en de omstandigheden van het geval, werd besloten om de besluiten van het college te schorsen.

De voorzitter heeft het college van burgemeester en wethouders van Epe veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de verzoekers, tot een bedrag van € 944,00, en gelast dat het college het door hen betaalde griffierecht van € 232,00 vergoedt. Deze uitspraak biedt een voorlopige bescherming voor de verzoekers totdat er een definitieve uitspraak in de hoger beroepen is gedaan.

Uitspraak

201210876/2/A1.
Datum uitspraak: 10 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Emst,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 6 november 2012 in de zaken nrs. 12/1408 en 12/1409 in het geding tussen:
[verzoekers]
en
het college van burgemeester en wethouders van Epe.
Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2012 heeft het college [verzoekers] op straffe van een dwangsom gelast binnen 26 weken de permanente bewoning van de recreatiewoning op het perceel [locatie] te Emst te beëindigen en beëindigd te houden, op straffe van een dwangsom.
Bij besluit van 11 september 2012 heeft het het door [verzoekers] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 november 2012 heeft de rechtbank het door [verzoekers] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben onder meer [verzoekers] hoger beroep ingesteld. Zij hebben de voorzitter voorts verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 december 2012, waar [verzoekers], bijgestaan door mr. J.H. Hermsen, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. K.A. Weerts, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het verzoek strekt er toe de besluiten van 2 april 2012 en 11 september 2012 te schorsen.
2.    Niet staat op voorhand vast dat de aangevallen uitspraak en de besluiten van 2 april 2012 en 11 september 2012 in het bodemgeschil onverkort in stand zullen blijven.
Nu voorts niet is gebleken van zodanig dringende belangen aan de zijde van het college, dat de uitspraak op de hoger beroepen niet kan worden afgewacht, bestaat, gelet op de in aanmerking te nemen belangen, aanleiding om na te melden voorlopige voorziening te treffen.
3.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Epe van
11 september 2012, kenmerk nr. 2012-28961, en 2 april 2012, kenmerk nr. 2012-09589;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Epe tot vergoeding aan [verzoeker A] en [verzoeker B] van bij dezen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Epe aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb    w.g. Kos
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2013
580.