201200550/1/A3.
Datum uitspraak: 16 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 december 2011 in zaak nr. 11/3061 in het geding tussen:
de minister van Veiligheid en Justitie.
Bij besluit van 21 november 2005 heeft de Raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch aan [appellant] meegedeeld dat hij niet wordt ingeschreven in het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers (hierna: het kwaliteitsregister) als tolk voor de talen Engels, Arabisch (Marokkaans) en Arabisch (Algerijns).
Bij besluit van 18 februari 2011 heeft de minister opnieuw beslissend het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 december 2011, verzonden op 8 december 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2012, waar [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door mr. D. Tomeij en mr. M. Lely-Schuurman, beiden werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand, zijn verschenen. Voorts zijn van de zijde van [appellant] gehoord drs. P.H.M. Keesom en D.J. Doets.
1. Bij uitspraak van 6 oktober 2008 heeft de rechtbank opnieuw geoordeeld over het eerste besluit genomen op het door [appellant] gemaakte bezwaar. Zij heeft in die uitspraak overwogen dat in het beleidsdocument "Kwaliteitsregister tolken en vertalers" ten onrechte geen voorziening is getroffen voor de situatie dat een tolk voor definitieve inschrijving in het kwaliteitsregister in aanmerking wil komen voor een taal waarvoor geen door de minister erkende tolkopleiding bestaat.
Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de minister met instemming van [appellant] een commissie samengesteld en [appellant] in de gelegenheid gesteld een toets af te leggen. Voor deze toets is [appellant] niet geslaagd. Hiertegen heeft hij geen bezwaar gemaakt.
2. De minister heeft betoogd dat [appellant] geen procesbelang meer heeft, nu hij met deze procedure niet kan bereiken wat hij wenst.
3. Met de inwerkingtreding op 1 januari 2009 van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv) is het kwaliteitsregister vervangen door het Register beëdigde tolken en vertalers.
Ingevolge artikel 37, aanhef en onder b, van de Wbtv zijn de artikelen 3 en 5, onderdeel a, gedurende een periode van twee jaar na inwerkingtreding van deze wet niet van toepassing op de inschrijving in het register van degenen die op het moment van inwerkingtreding van deze wet definitief zijn ingeschreven in het kwaliteitsregister, bedoeld in de Tijdelijke regeling van 13 mei 2003 houdende machtiging van de Raad voor rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch tot het beheer van het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers (Stcr. 2003, 94).
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 2004-2005, 29 936, nr. 3, blz. 25 en 26) blijkt dat artikel 37, voor zover thans van belang, een overgangsregeling bevat voor tolken die definitief zijn ingeschreven in het kwaliteitsregister. Personen die tijdelijk staan ingeschreven in het kwaliteitsregister kunnen geen beroep doen op de overgangsregeling. Het kwaliteitsregister zelf zal na de overgangsperiode, derhalve met ingang van 1 januari 2011, ophouden te bestaan.
Volgens het beleidsdocument "Kwaliteitsregister tolken en vertalers" zijn de criteria voor definitieve inschrijving in het kwaliteitsregister de succesvolle afronding van een tolkopleiding en aantoonbare tolkervaring voor afnemers binnen de justitieketen. [appellant] heeft geen erkende tolkopleiding afgerond. Voor de in de plaats daarvan door de minister gefaciliteerde toets is [appellant] evenmin geslaagd en tegen dit besluit is hij niet opgekomen, zodat de Afdeling moet uitgaan van de rechtmatigheid van dit voor [appellant] ongunstige besluit. Om die reden kan [appellant] niet meer definitief worden ingeschreven in het kwaliteitsregister, ook al zou de Afdeling oordelen dat een redelijke uitleg van het overgangsrecht met zich brengt dat een geval waarbij na afloop van de overgangsperiode komt vast te staan dat de minister het verzoek om definitieve inschrijving destijds had moeten toewijzen onder de overgangsregeling valt.
[appellant] heeft niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van het besluit van de minister vermogensschade heeft geleden. Voor zover hij heeft gesteld dat hij zich onbehoorlijk behandeld voelt en dat hij om principiële redenen de vraag beantwoord wenst te zien of dat besluit rechtmatig was, overweegt de Afdeling dat volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld in de uitspraak van 27 augustus 2008 in zaak nr.
200800487/1) de bestuursrechter niet is geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. Nu niet is gebleken dat [appellant] nog een rechtens te beschermen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, dient dit niet-ontvankelijk te worden verklaard. De Afdeling komt derhalve niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de overige punten die partijen verdeeld houden.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2013