ECLI:NL:RVS:2013:BY8011

Raad van State

Datum uitspraak
9 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201204234/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Alde Steeg en de gevolgen voor de woon- en leefomgeving van omwonenden

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Alde Steeg" dat op 7 februari 2012 door de raad van de gemeente Beuningen is vastgesteld. Tegen dit besluit hebben twee appellanten, wonend te Beuningen, beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 oktober 2012 ter zitting behandeld. De appellanten betogen dat het bestemmingsplan hen onevenredig benadeelt, met name door de hoogte van de nieuw te bouwen gebouwen en de gevolgen voor hun privacy en zoninval. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de maximale bouwhoogte in overeenstemming is met de bestaande bebouwing en dat de plannen passen binnen de ruimtelijke ordening. De Afdeling overweegt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plannen niet in strijd zijn met de goede ruimtelijke ordening. De appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat hun belangen zwaarder wegen dan de met het plan gediende belangen. De Afdeling verklaart de beroepen ongegrond.

Uitspraak

201204234/1/R2.
Datum uitspraak: 9 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Beuningen,
2. [appellant sub 2], wonend te Beuningen,
en
de raad van de gemeente Beuningen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Alde Steeg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2012, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. J. Schoneveld, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. T.H. Liebregts, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Elschot, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is Zorggroep Maas & Waal, vertegenwoordigd door F. Heidinga, daar gehoord.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in een woon- en zorgcomplex in het centrum van Beuningen. Met het plan wordt mogelijk gemaakt dat de bestaande bebouwing van het woon- en zorgcomplex wordt vervangen door vijf nieuwe gebouwen waar mensen met behoefte aan verschillende vormen van zorg en verpleging permanent of tijdelijk kunnen wonen.
Het beroep van [appellant sub 2]
2. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor de bouwvlakken die in de stukken zijn aangeduid als gebouw 2 en 3 (hierna: gebouw 2 en 3).
Zij voert hiertoe aan dat de maximaal toegestane hoogte van gebouw 2 en 3 ruimtelijk niet aanvaardbaar is, nu deze maximaal toegestane hoogte onevenredig afsteekt tegen de woonbebouwing aan de Van Heemstraweg. De zichtlijnen op de monumentale panden aan de Van Heemstraweg worden zo aangetast, aldus [appellant sub 2].
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de in het plan toegelaten goothoogte van gebouw 2 en 3 weliswaar verschilt van de in het voorheen ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum Beuningen" toegestane goothoogte, maar dat de toegestane maximale bouwhoogte vrijwel gelijk is aan de maximaal toegestane bouwhoogte in dat bestemmingsplan. De raad wijst er voorts op dat het plan bebouwing mogelijk maakt op ongeveer 13 meter afstand van de woning van [appellant sub 2] en dat dit ongeveer 1 tot 2 meter verder is dan de situering van de bestaande bebouwing.
2.2. Ter zitting heeft de raad onweersproken gesteld dat de hoogte van de bebouwing in de omgeving van het plangebied vergelijkbaar is met de maximaal toegestane hoogte van de in het plan voorziene bebouwing. Ook heeft de raad erop gewezen dat het vorige plan reeds bebouwing met deze hoogte toestond. Verder is niet in geschil dat de maximaal toegestane hoogte van de in het plan voorziene bebouwing vergelijkbaar is met de hoogte van de woning van [appellant sub 2]. Voorts is het plangebied in een bebouwde omgeving nabij het centrum van Beuningen gelegen.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de maximaal toegestane hoogte van de in het plan voorziene bebouwing passend is in de omgeving. Het betoog faalt.
3. Voorts stelt [appellant sub 2] dat haar woon- en leefklimaat zal worden aangetast. De in het plan voorziene ontwikkelingen zullen volgens haar leiden tot een onevenredige aantasting van haar privacy. Hierbij wijst [appellant sub 2] erop dat binnen een deel van het plangebied bebouwing van maximaal 15 meter hoog mag worden gerealiseerd.
[appellant sub 2] wijst er in dit verband verder op dat artikel 3, lid 3.2, sub c, van de planregels ten onrechte voorziet in de mogelijkheid om te bouwen in zones zonder bouwaanduiding. Volgens haar bestaat hierdoor de mogelijkheid dat direct grenzend aan haar perceel een terras wordt gerealiseerd of het volledige terrein wordt betegeld. Ook wijst zij erop dat artikel 3, lid 2.2, sub c, van de planregels voorziet in de mogelijkheid lichtmasten met een hoogte van 9 meter te realiseren en dat er geen bouwkundige afscheiding bestaat tussen de verschillende functies in dit gebied. Dit zal volgens [appellant sub 2] leiden tot een verdere aantasting van haar privacy.
[appellant sub 2] voert verder aan dat een duidelijke afscheiding tussen haar perceel en de gronden van het woon- en zorgcomplex, bijvoorbeeld in de vorm van een groenstrook, in het plan had moeten worden opgenomen.
3.1. De raad stelt dat de gronden zonder bouwvlak binnen de bestemming "Maatschappelijk" kunnen worden benut voor een terras en voor straatverlichting tot een hoogte van 9 meter. Volgens de raad was dit ook onder het voorheen ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum Beuningen" reeds mogelijk. Hij merkt hierbij op dat het onwaarschijnlijk is dat verlichting zal worden gerealiseerd op de gronden grenzend aan het perceel van [appellant sub 2].
3.2. Uit de planverbeelding blijkt dat het bouwvlak dat het dichtst bij het perceel van [appellant sub 2] is voorzien, enigszins is gedraaid ten opzichte van haar woning, waardoor rechtstreeks zicht vanuit het op dat bouwvlak voorziene gebouw op het perceel van [appellant sub 2] minder goed mogelijk is. Voorts wordt in aanmerking genomen dat het perceel van [appellant sub 2] in een stedelijke en begroeide omgeving is gelegen en dat in de bestaande situatie reeds vergelijkbare bebouwing nabij het perceel van [appellant sub 2] is toegestaan. Ook heeft de raad ter zitting toegelicht dat wordt beoogd groenvoorzieningen te realiseren op de gronden aan de zijde van het perceel van [appellant sub 2], hetgeen binnen de voor dit bouwvlak geldende bestemming "Maatschappelijk" is toegestaan.
Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat als gevolg van het plan voor [appellant sub 2] enig verlies van privacy zal optreden. Gelet op het voorgaande heeft de raad daaraan echter bij de afweging van het belang van [appellant sub 2] bij het behoud van haar privacy en het belang van het realiseren van het plan geen doorslaggevend gewicht hoeven toe te kennen. Dat het plan voorziet in de mogelijkheid terrassen of lichtmasten op te richten maakt dat niet anders, nu zich, gelet op de aard van het gebruik van de voorziene bebouwing, vermoedelijk weinig overlast zal voordoen, in de bestaande situatie tussen het perceel van [appellant sub 2] en het plangebied bomen en begroeiing aanwezig zijn en een deel van deze bomen en begroeiing zich op het perceel van [appellant sub 2] bevindt. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet behoefde te voorzien in een afscheiding tussen het plangebied en het perceel van [appellant sub 2]. Het betoog faalt.
4. [appellant sub 2] stelt verder dat zich ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkelingen een sterke vermindering van de zoninval in haar tuin zal voordoen. Zij betoogt in dit verband dat de raad zich niet heeft kunnen baseren op het onderzoek "Zonstudie Aldesteeg te Beuningen" van 24 augustus 2011 van Van Aken Architecten (hierna: de bezonningsstudie), waarin de gevolgen van de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen voor de zoninval op de omringende percelen in kaart zijn gebracht.
[appellant sub 2] betoogt hiertoe dat de bezonningsstudie bij de terinzagelegging van het ontwerpplan niet leesbaar was en dat de bijlagen bij het bestemmingsplan, waaronder de bezonningsstudie, enkel via de gemeentelijke website waren te raadplegen.
Verder betoogt [appellant sub 2] dat de bezonningsstudie onvolledig en onjuist is. Zij wijst er in dit verband op dat in de bezonningsstudie geen weergave van de schaduwwerking in de maanden tussen februari en oktober is opgenomen. De situatie in juni wordt alleen weergegeven voor de situatie in de bestaande situatie en niet voor de situatie na realisering van de in het voorliggende plan voorziene ontwikkelingen. De gevolgen van de in het plan voorziene ontwikkelingen voor de bezonning in de zomermaanden zijn volgens [appellant sub 2] dan ook onduidelijk.
Voorts wijst zij erop dat volgens de bezonningsstudie de voorziene bebouwing een kleinere schaduw zal werpen dan de bestaande bebouwing, ondanks de grotere maximale hoogte en de ongewijzigde situering van de nieuwe bebouwing. Ook is de conclusie van de bezonningsstudie niet in overeenstemming met de afbeeldingen in het onderzoek, aldus [appellant sub 2]. Volgens haar duidt dit erop dat de bezonningsstudie fouten bevat.
[appellant sub 2] betoogt tot slot dat ook als het aantal bezonningsuren in overeenstemming zou zijn met de zogenoemde "lichte" TNO-richtlijn, op grond waarvan twee uur zon op een gevel als voldoende wordt beschouwd, dit niet betekent dat dit ruimtelijk aanvaardbaar is. Volgens haar is de achteruitgang in bezonningsuren doorslaggevend voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de in het plan voorziene ontwikkelingen.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit de bezonningsstudie blijkt dat ter plaatse van de woning van [appellant sub 2] wordt voldaan aan de zogenoemde "lichte" TNO-richtlijn. Hierbij wijst de raad erop dat de achtertuin van [appellant sub 2] is voorzien van hoge bomen en begroeiing en dat zich als gevolg van de mogelijkheden van het plan derhalve geen of slechts een beperkte vermindering van de bezonning zal voordoen. De raad stelt dat de woning van [appellant sub 2] zich in stedelijk gebied bevindt en dat hij een groter gewicht heeft mogen toekennen aan de belangen die zijn gediend met de realisering van het woon- en zorgcomplex.
4.2. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, voor zover hier van belang, is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van toepassing.
Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
4.3. Vast staat dat [appellant sub 2] beschikt over de bezonningsstudie en dat zij dit stuk bij haar zienswijze omtrent het ontwerpplan heeft betrokken. Niet aannemelijk is dat andere belanghebbenden hebben afgezien van het naar voren brengen van een zienswijze omdat dit stuk niet leesbaar met het ontwerp ter inzage heeft gelegen. De bezonningsstudie heeft immers bij het plan ter inzage gelegen en wordt in de toelichting op en in de lijst van bijlagen bij het ontwerpplan genoemd. Ook is de bezonningsstudie op de gemeentelijke website leesbaar beschikbaar gesteld. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat aannemelijk is dat [appellant sub 2] niet is benadeeld doordat de bezonningsstudie niet leesbaar met het ontwerpplan ter inzage zou hebben gelegen.
4.4. Ten aanzien van de stelling van [appellant sub 2] dat de bezonningsstudie onvolledig en onjuist is, wordt het volgende overwogen. In de bezonningsstudie is geen weergave opgenomen van de bezonning in de zomermaanden na realisering van de in het plan voorziene bebouwing. De schaduwwerking ten gevolge van de in het plan voorziene bebouwing zal in de zomermaanden door de hoge stand van de zon in relatie tot de wel onderzochte maanden beperkter of afwezig zijn. Voorts heeft de raad toegelicht dat in de bezonningsstudie is uitgegaan van een maximale invulling van de mogelijkheden die het voorheen geldende bestemmingsplan "Centrum Beuningen" bood en dat in de bezonningsstudie derhalve slechts een beperkt verschil zichtbaar is tussen de weergave van de bezonning in de bestaande situatie en de weergave van de bezonning na realisering van de voorziene ontwikkelingen. Gelet op het voorgaande heeft de raad bij de voorbereiding van het plan in redelijkheid van de bezonningsstudie kunnen uitgaan.
Uit de bezonningsstudie blijkt dat zich als gevolg van de realisering van de in het plan voorziene bebouwing een verslechtering van de zoninval op het perceel van [appellant sub 2] zal voordoen. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling echter geen aanleiding voor het oordeel dat deze verslechtering zodanig is dat het belang van [appellant sub 2] bij een ongewijzigde bezonning van haar perceel niet ondergeschikt kon worden geacht aan de met het plan gediende belangen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het perceel van [appellant sub 2] in een stedelijke omgeving is gelegen. Binnen een dergelijke omgeving kan zich een vermindering van zoninval voordoen. Ook zijn op en rond het perceel van [appellant sub 2] reeds hoge bomen en begroeiing aanwezig. Voorts blijkt uit de bezonningsstudie dat kan worden voldaan aan de zogenoemde "lichte" TNO-richtlijn voor bezonning in de woonkamer. Het betoog faalt.
5. [appellant sub 2] betoogt dat twee van de in het eerste ontwerpplan opgenomen gebouwen in het plan zijn komen te vervallen en dat dit de mogelijkheid biedt het plan op een zodanige wijze vorm te geven dat de bouwvlakken verder van de grens van haar perceel komen te liggen.
5.1. De raad heeft toegelicht dat de bebouwing in het plangebied moet passen binnen een strook van bestaande bebouwing met een slingervorm. Binnen die slingervorm zijn volgens de raad de maximale inrichtingsmogelijkheden van het plangebied benut. Bij een andere situering van de in het plan voorziene bebouwing kan volgens de raad niet aan deze voorwaarden worden voldaan. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid voor deze inrichting van het plangebied kunnen kiezen. Het betoog faalt.
6. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 1]
7. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor het bouwvlak dat in de stukken is aangeduid als gebouw 4 (hierna: gebouw 4).
Hij betoogt hiertoe dat de raad hem ten onrechte niet de nota van zienswijzen ter beschikking heeft gesteld ten tijde van de vergadering van de gemeentelijke Commissie Ruimte waarin hij zijn zienswijze mondeling heeft toegelicht.
7.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder e, van de
Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing, met dien verstande dat de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging beslist omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.
[appellant sub 1] heeft tijdig zijn zienswijze naar voren gebracht. Bij besluit van 7 februari 2012 zijn het plan en de Nota van zienswijzen vastgesteld.
7.2. De Afdeling overweegt dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb geen termijn stelt waarbinnen de zienswijze beantwoord moet worden. Verwacht mag echter worden dat de beantwoording wordt afgerond op het moment dat het plan wordt vastgesteld. Nu de Nota van zienswijzen gelijktijdig met het plan is vastgesteld is daaraan voldaan.
Gelet op het voorgaande doet het feit dat [appellant sub 1] ten tijde van de commissievergadering waarin hij zijn zienswijze mondeling heeft toegelicht niet de beschikking had over de Nota van zienswijzen, aan de rechtmatigheid van het plan niet af. Het betoog van [appellant sub 1] faalt.
8. [appellant sub 1] betwist dat afspraken zijn gemaakt tussen hem en Zorggroep Maas & Waal (hierna: de Zorggroep) over de toegankelijkheid van zijn perceel na het realiseren van de bouwplannen. Hij wijst er hierbij op dat voor zover wel afspraken zouden zijn gemaakt, deze afspraken niet in het plan zijn opgenomen. Het plan is volgens [appellant sub 1] dan ook onzorgvuldig voorbereid. [appellant sub 1] betoogt in dit verband dat aan de bestaande ontsluitingsweg van zijn perceel de bestemming "Verkeer" had moeten worden toegekend.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat ook na de realisering van de in het plan voorziene ontwikkelingen toegang tot het achterterrein van [appellant sub 1] mogelijk blijft, maar dat de parkeerplaatsen van de Zorggroep vervallen en dat via die route geen bevoorrading van het woon- en zorgcomplex meer zal plaatsvinden. Ook is een ontsluiting van het achterterrein van [appellant sub 1] mogelijk op zijn eigen grond, aldus de raad.
8.2. In het voorheen geldende plan "Centrum Beuningen" had de toegangsweg tot de achterzijde van het perceel van [appellant sub 1] de bestemming "Wonen met winkels, dienstverlening en horecabedrijven". Binnen die bestemming zijn verkeers- en parkeervoorzieningen toegelaten. De toegangsweg had een privékarakter en was in beginsel bedoeld voor gebruik door de Zorggroep en niet voor gebruik door overig verkeer.
Hoewel als gevolg van het thans voorliggende plan de feitelijk aanwezige ontsluiting van het perceel van [appellant sub 1] mogelijk zal wijzigen, is ter zitting gebleken dat [appellant sub 1] over zijn eigen perceel het achterterrein kan bereiken. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat daartegen dusdanige bezwaren bestaan dat dit voor hem onevenredig bezwarend moet worden geacht. Het betoog faalt.
9. [appellant sub 1] stelt voorts dat de in het plan voorziene ontwikkelingen zullen leiden tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Hij stelt dat de zonlichttoetreding in zijn woning ten gevolge van die ontwikkelingen sterk zal verminderen.
9.1. De raad heeft onder meer de bezonningsstudie aan het plan ten grondslag gelegd. [appellant sub 1] heeft niet gesteld dat de bezonningsstudie gebreken vertoont of dat de resultaten daarvan onjuist zijn, zodat de raad zich in redelijkheid op de bezonningsstudie heeft kunnen baseren.
Uit de bezonningsstudie blijkt dat zich een verslechtering van de zoninval op het perceel van [appellant sub 1] zal voordoen. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling echter geen aanleiding voor het oordeel dat deze verslechtering zodanig is dat het belang van [appellant sub 1] bij een ongewijzigde bezonning van zijn perceel niet ondergeschikt kon worden geacht aan de met het plan gediende belangen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit de bezonningsstudie blijkt dat kan worden voldaan aan de zogenoemde "lichte" TNO-richtlijn voor bezonning in de woonkamer. Voor zover [appellant sub 1] stelt dat de bezonning in zijn tuin in onevenredige mate vermindert, wordt overwogen dat hij dit niet met feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt. Gelet op het voorgaande faalt dit betoog.
10. Verder betoogt [appellant sub 1] dat de raad er ten onrechte van uitgaat dat gebouw 4 niet dichter bij zijn woning komt te liggen dan de bestaande gevel van zijn garage.
Tot slot bestrijdt [appellant sub 1] dat de door hem voorgestelde verplaatsing van gebouw 4 van het woon- en zorgcomplex met zeven meter in zuidelijke en westelijke richting niet mogelijk is. Volgens [appellant sub 1] zijn hier geen negatieve gevolgen van te verwachten voor de exploitatie van het woon- en zorgcomplex omdat het gebouw zelf bij een verplaatsing niet behoeft te worden gewijzigd.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de situering van gebouw 4 ruimtelijk aanvaardbaar is.
10.2. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de mededeling dat gebouw 4 niet voorbij de gevel van de garage van [appellant sub 1] zou worden gebouwd, is opgenomen in een brief met algemene informatie over Alde Steeg aan de raad. Deze algemene brief is niet ten grondslag gelegd aan de specifieke in het plan voor Alde Steeg opgenomen regeling en maakt daar dan ook geen deel van uit. Gelet hierop is de raad er bij de vaststelling van het plan niet van uitgegaan dat gebouw 4 niet voorbij de bestaande gevel van de garage van [appellant sub 1] zou worden gesitueerd. Voorts heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat zijn belangen onevenredig worden geschaad door deze situering van gebouw 4. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het bouwvlak al deels is teruggelegd met het oog op de belangen van [appellant sub 1]. Het betoog faalt.
10.3. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.1 is overwogen, heeft de raad erop gewezen dat de bebouwing in het plangebied moet passen binnen een strook van bestaande bebouwing met een slingervorm, dat binnen die slingervorm de maximale inrichtingsmogelijkheden van het plangebied zijn benut en dat met een andere situering van de in het plan voorziene bebouwing niet aan die voorwaarden kan worden voldaan. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid voor deze inrichting van het plangebied heeft kunnen kiezen. Het betoog faalt.
11. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Proceskosten
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2013
159-726.