201110834/1/R3.
Datum uitspraak: 9 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Parkvisie B.V., gevestigd te Eindhoven,
2. [appellant sub 2], wonend te Velp, gemeente Grave,
3. [appellant sub 3] en anderen, allen wonend te Escharen,
gemeente Grave,
4. [appellant sub 4], wonend te Velp, gemeente Grave,
appellanten,
de raad van de gemeente Grave,
verweerder.
Bij besluit van 28 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Kerkdorpen Grave" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Parkvisie, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2012, waar [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen, vertegenwoordigd door
mr. M. van Hoorne, [appellant sub 4] en de raad, vertegenwoordigd door
drs. A. Noordermeer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Het plan, dat betrekking heeft op de dorpskernen Velp-Oud, Velp-Nieuw, Escharen en Gassel, heeft volgens de toelichting een conserverend karakter. Binnen het bestaand stedelijk gebied zijn enkele ontwikkelingen mogelijk gemaakt in de vorm van uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande bebouwing en kleinschalige nieuwbouwmogelijkheden voor woningen.
2. Parkvisie betoogt dat ten onrechte het perceel kadastraal bekend, Grave, sectie K, nummer 635, plaatselijk bekend als Mariëndaal te Velp, niet in het bestemmingsplan is opgenomen. Zij wijst erop dat bij besluit van 15 september 2009 voor deze locatie een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is genomen teneinde 91 woningen mogelijk te maken en dat bij datzelfde besluit voor deze woningen een bouwvergunning is verleend. Ingevolge artikel 3.13 van de Wro had dit projectbesluit binnen een jaar verwerkt moeten zijn in het plan, aldus Parkvisie.
2.1. De raad heeft toegelicht dat artikel 3.13 van de Wro met de inwerkingtreding van artikel 3.24a van de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) is vervallen. De wettelijke plicht om het projectbesluit in te passen in een bestemmingsplan is daarom reeds ruim voor de vaststelling van het plan komen te vervallen. Met betrekking tot het betoog van Parkvisie dat het plan conserverend van aard is en dat om die reden de bestaande rechten op basis van de bouwvergunning en het projectbesluit bij het plan hadden moeten worden betrokken, heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de rechten die uit deze besluiten voortvloeien niet worden aangetast door dit plan en dat Parkvisie die woningen kan bouwen op grond van de bouwvergunning en het projectbesluit.
2.2. Ten tijde van het besluit van 15 september 2009 luidde artikel 3.13, eerste lid, van de Wro: "Binnen een jaar nadat het projectbesluit onherroepelijk is geworden leggen burgemeester en wethouders een ontwerp voor een bestemmingsplan overeenkomstig dat projectbesluit ter inzage."
Per 1 oktober 2010 is deze bepaling vervallen.
2.3. Vooropgesteld moet worden dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit op 28 juni 2011 artikel 3.13, eerste lid, van de Wro was vervallen en dat voor de raad dus niet de wettelijke plicht bestond om een ontwerp van een plan overeenkomstig het projectbesluit van 15 september 2009 ter inzage te leggen. De stelling van Parkvisie dat deze plicht bestond, kan derhalve niet slagen. In hetgeen Parkvisie heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met het recht. Ten aanzien van de vraag of de raad desondanks gehouden was het gebied uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening bij het plan te betrekken, overweegt de Afdeling dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat het ongewijzigd overnemen van het projectbesluit niet meer aan de orde was en dat voor een door Parkvisie gewenste, aangepaste invulling van haar gronden een afzonderlijk plan in procedure wordt gebracht. Gezien het voorgaande en mede in aanmerking genomen dat een onlosmakelijke samenhang tussen de gronden van Parkvisie en het plangebied ontbreekt, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de gronden van Parkvisie buiten dit plan heeft kunnen laten. Het betoog faalt.
Het beroep van [appellant sub 2]
3. [appellant sub 2] betoogt dat aan het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel [locatie A] te Velp, ten onrechte niet een bouwvlak voor een woning is toegekend. Ter zitting heeft [appellant sub 2] toegelicht dat hij een kleinere woning voor zichzelf op dit perceel wil realiseren tussen de woningen Pastoriestraat 4 en 6. Volgens hem heeft de raad zonder nadere motivering ten onrechte verwezen naar een brief van 24 november 2005 van het college van burgemeester en wethouders, waarin de bouwplannen van [appellant sub 2] zijn afgewezen en naar een gelijkluidende brief van 25 maart 2008. Volgens hem is de raad daarmee niet inhoudelijk en objectief ingegaan op zijn zienswijze over het ontwerp van het voorliggende plan.
3.1. De raad heeft toegelicht dat hij bij de voorbereiding van het plan het verzoek van [appellant sub 2] opnieuw heeft beoordeeld en zowel het gemeentelijke beleid, vervat in het op 15 februari 2005 vastgestelde Ruimtelijk Toetsingskader, als de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: de Verordening ruimte 2011) daarbij heeft betrokken. Hij wijst erop dat het Ruimtelijk Toetsingskader niet voorziet in de nieuwbouw van vrijstaande of halfvrijstaande woningen ter plaatse. Volgens de raad zijn er geen bijzondere omstandigheden aangevoerd om van dit beleid af te wijken. Verder wijst de raad erop dat, indien afwijken van het beleid al aangewezen zou zijn, de Verordening Ruimte 2011 nieuwe woningbouw op een locatie als deze niet mogelijk maakt.
3.2. Ingevolge artikel 11.1, eerste lid, onder a, van de Verordening ruimte 2011, stelt een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, regels ter voorkoming van nieuwbouw van één of meer woningen. Vaststaat dat het perceel van [appellant sub 2] in agrarisch gebied ligt.
Op pagina 173 van het Ruimtelijk Toetsingskader is vermeld: "Een verdere verdichting binnen de bestaande bebouwingscluster op de hoek Pastoriestraat-Hanenstraat is niet aanvaardbaar. Het past niet in een dorpse setting (gevarieerde kavelstructuur) en verstoort ter plaatse het overgangskarakter naar het buitengebied."
3.3. De raad heeft in de nota van zienswijzen vermeld dat in het Ruimtelijk Toetsingskader niet is voorzien in woningbouw op het perceel van [appellant sub 2] omdat verdichting op deze locatie niet gewenst is. Voorts heeft hij vermeld dat de Verordening Ruimte 2011 zich tegen woningbouw zoals [appellant sub 2] die wenst ter plaatse verzet. Verder heeft de raad gemotiveerd dat weliswaar in 2009 door de provincie de zogeheten pilot "Bouwen binnen strakke contouren" is gevolgd, op grond waarvan in bijzondere gevallen nieuwbouw van woningen was toegestaan op locaties waar volgens de Verordening Ruimte 2011 geen nieuwe woningbouw mogelijk is, maar dat het perceel van [appellant sub 2] niet was genoemd op de tot de pilot behorende lijst met dergelijke locaties. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet gemotiveerd is ingegaan op de zienswijze van [appellant sub 2]. Evenmin heeft [appellant sub 2] deze weerlegging door de raad van zijn zienswijze gemotiveerd bestreden. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het opnemen van een bouwvlak voor een woning op het perceel [locatie A] te Velp. Het betoog faalt.
Het beroep van [appellant sub 3] en anderen
4. [appellant sub 3] en anderen, die aan de Akkerslagen te Escharen wonen, kunnen zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Wonen - Uit te werken" ter plaatse van de percelen achter hun woningen. Zij voeren aan dat deze bestemming niet in het ontwerp van het plan was opgenomen en dat zij geen alternatieven of wijzigingen hebben kunnen aandragen voorafgaand aan het vaststellen van het plan. Volgens hen is door het opnemen van de kavels in het plan een zodanig ander plan ontstaan dat de planprocedure opnieuw gevolgd had moeten worden.
Verder betogen zij dat in de huidige situatie tussen hun woningen en het buitengebied een natuurlijke overgang in de vorm van een groenstrook aanwezig is. Het mogelijk maken van woningbouw zal deze natuurlijke scheiding aantasten. Tot slot voeren [appellant sub 3] en anderen aan dat de raad niet duidelijk heeft gemaakt of alternatieve locaties voorhanden waren om de woningen te realiseren en dat de bouw van de woningen ten onrechte afhankelijk is gesteld van een groot aantal onzekere factoren, zoals de positieve uitkomsten van diverse uit te voeren onderzoeken naar het woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen.
4.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat niet een wezenlijk ander plan is vastgesteld ten opzichte van het ontwerp. Hij wijst erop dat op het plandeel met de bestemming "Wonen - Uit te werken" niet meer dan vijf woningen mogelijk worden gemaakt en dat dit niet in verhouding staat tot het plangebied van het gehele plan en het dorp Escharen. Verder wijst de raad erop dat nu reeds is vastgelegd dat de woningen niet hoger dan 10 meter mogen zijn, dat een bepaald percentage groen moet worden aangelegd, en dat het uitwerkingsplan moet voorzien in een goede landschappelijke inpassing, zodat voor omwonenden duidelijk is welke gevolgen het plan voor hen zal hebben.
4.2. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro kan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels burgemeester en wethouders het plan moeten uitwerken.
Ingevolge artikel 19, lid 19.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen - Uit te werken" aangewezen gronden bestemd voor woningen.
Ingevolge het bepaalde onder lid 19.2, onder g, mogen de woningen uitsluitend worden gebouwd, indien door middel van onderzoek is komen vast te staan dat de bouw van de woningen in overeenstemming is met sectorale wet- en regelgeving, met name op het gebied van milieu. Dit betekent in ieder geval dat:
1. uit onderzoek dient te blijken dat de geluidbelasting op de gevel de voorkeursgrenswaarde niet overschrijdt;
2. uit onderzoek dient te blijken dat de bodemkwaliteit voldoet aan de eisen die woningbouw toestaan;
3. onderbouwd moet worden dat luchtkwaliteit geen belemmering opwerpt voor nieuwbouw;
4. uit onderzoek dient te blijken dat geen beschermde flora en fauna aanwezig zijn, dan wel dienen de eventueel noodzakelijke ontheffingen te zijn verkregen;
5. uit onderzoek dient te blijken dat geen aantasting plaatsvindt van archeologische waarden of door middel van het opnemen van voorwaarden aantasting kan worden voorkomen;
6. er vindt afstemming plaats met het waterschap.
Op pagina 147 van het Ruimtelijke Toetsingskader is vermeld: "Gelet op de wenselijkheid de dorpsstructuur van Escharen zoveel mogelijk te behouden, is het verder opdikken van de oostelijke uitbreiding aan de Akkerslagen ongewenst. Zonder deze mogelijkheid volledig los te laten wordt aan een uitbreiding in zuidoostelijke richting (locatie Beerschemaasweg) de voorkeur gegeven, omdat deze meer recht doet aan het behoud van de dorpsstructuur. De optie Akkerslagen wordt voorlopig wel achter de gehouden, mocht bovengenoemde optie niet haalbaar blijken."
Op pagina 149 is vermeld dat de locatie achter de Akkerslagen een nogal ongelukkige keuze is voor nieuwbouw.
4.3. Uit het systeem van artikel 3.6 van de Wro volgt dat aan een uitwerkingsplicht in een bestemmingsplan met toepassing van de daarbij gestelde uitwerkingsregels gevolg dient te worden gegeven. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen ertoe leiden dat aan deze verplichting kan worden voorbijgegaan. Het voorgaande brengt met zich dat bij het vaststellen van het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid en de uitvoerbaarheid van de uit te werken bestemmingen in beginsel vast dienen te staan en dat de gevolgen van de toekenning van de bestemming "Wonen - Uit te werken" geacht moeten worden reeds te zijn afgewogen bij de vaststelling van het bestemmingsplan.
De Afdeling overweegt dat de raad niet heeft gemotiveerd waarom in afwijking van het Ruimtelijk Toetsingskader thans het plandeel met de bestemming "Wonen - Uit te werken" achter de Akkerslagen in woningbouw zou moeten voorzien. De in lid 19.2 vervatte uitwerkingsplicht is voorts afhankelijk gesteld van de uitkomsten van diverse nog uit te voeren onderzoeken. De raad heeft niet voorafgaand aan het vaststellen van het plan een beoordeling gemaakt van de uitvoerbaarheid en de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de woonbestemming ter plaatse, maar deze beoordeling uitgesteld tot het vaststellen van het uitwerkingsplan. Dit verhoudt zich evenwel niet met het hierboven weergegeven systeem van artikel 3.6 van de Wro. Het betoog slaagt. Gelet hierop behoeft de beroepsgrond dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld geen bespreking meer.
Het beroep van [appellant sub 4]
5. [appellant sub 4] heeft ter zitting verklaard dat zijn beroep zich beperkt tot het niet juist weergeven van het bouwvlak op zijn perceel en het ten onrechte toekennen van de bestemming "Groen" ter plaatse van de beukenhaag op zijn perceel aan de [locatie B] te Velp.
5.1. [appellant sub 4] heeft wat betreft deze beroepsgronden de inhoud van de zienswijze herhaald. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 4] heeft in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Het betoog faalt.
6. In hetgeen Parkvisie, [appellant sub 2] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor zover bestreden strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
In hetgeen [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Wonen - Uit te werken" ter plaatse van de percelen ten noorden van de Akkerslagen te Escharen in strijd met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro is vastgesteld. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd.
7. De raad dient op hierna te melden wijze in de proceskosten voor [appellant sub 3] en anderen te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van Parkvisie, [appellant sub 2] en [appellant sub 4] bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 3] en anderen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Grave van 28 juni 2012, kenmerk 030-006, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen - Uit te werken" ter plaatse van de percelen ten noorden van de Akkerslagen te Grave;
III. verklaart de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Parkvisie B.V., [appellant sub 2] en [appellant sub 4] ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Grave tot vergoeding van bij [appellant sub 3] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
V. gelast dat de raad van de gemeente Grave aan [appellant sub 3] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten w.g. Van Helvoort
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2013