201200215/1/A3.
Datum uitspraak: 9 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 november 2011 in zaak nr. 10/3236 in het geding tussen:
de korpschef van de politieregio Utrecht.
Bij besluit van 10 augustus 2010 heeft de korpschef geweigerd [appellant] een jachtakte voor het seizoen 2010-2011 te verlenen.
Bij uitspraak van 24 november 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.A.M. Lamers, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. M.D.W. Smit-van Valkenhoef en G.B.A. van der Wulp, beiden werkzaam bij de politieregio Utrecht, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 39, eerste lid, aanhef en onder j, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) wordt, voor zover thans van belang, een jachtakte geweigerd, indien de aanvrager in de twee jaren, voorafgaande aan het verzoek tot het verkrijgen van een jachtakte wegens één der bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten is veroordeeld.
Ingevolge artikel 41, tweede lid, kan, voor zover thans van belang, een jachtakte worden ingetrokken indien:
a. er grond is om aan te nemen dat de houder van zijn bevoegdheid om te jagen misbruik maakt;
b. de houder nalatig is te doen wat een goed jager betaamt bij de uitoefening van de jacht;
c. er grond is om aan te nemen dat de houder van zijn bevoegdheden in het kader van beheer en schadebestrijding als bedoeld in Hoofdstuk V, titel III, afdeling 1, § 3, misbruik maakt.
2. Bij besluit van 8 februari 2008 heeft de korpschef aan [appellant] een jachtakte verleend voor het seizoen 2008-2009. Bij besluit van 5 februari 2009 heeft de korpschef deze jachtakte ingetrokken op grond van artikel 41, tweede lid, van de Ffw.
3. De korpschef heeft de aanvraag om verlening van een jachtakte voor het seizoen 2010-2011 geweigerd op grond van artikel 39, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ffw en daaraan ten grondslag gelegd dat [appellant] op 29 juni 2010 door de Economische Politierechter te Utrecht is veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 wegens overtreding van artikel 13, eerste lid, van de Ffw.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat bij het weigeren van een jachtakte op grond van de hierboven gemelde bepaling voor een individuele belangenafweging geen plaats is en dat de rechtbank hem ten onrechte niet heeft gevolgd in zijn betoog dat de wetgever niet heeft bedoeld om de tweejarige terugkijktermijn in dit geval te laten aanvangen bij een strafrechtelijke veroordeling. Door de toepassing van artikel 39, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ffw en de rigide uitleg die de rechtbank en de korpschef daaraan hebben gegeven, blijft hij geen twee maar vier jaren verstoken van een jachtakte. Dit is in strijd met de tekst en kennelijke bedoeling van de wetgever en leidt tot een onredelijke uitkomst, aldus [appellant].
4.1. Niet is in geschil dat [appellant] op 29 juni 2010 door de Economische Politierechter te Utrecht is veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 wegens overtreding van artikel 13, eerste lid, van de Ffw. Artikel 39, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ffw is dwingend geformuleerd, zodat de korpschef geen beleidsvrijheid heeft om de jachtakte te verstrekken indien aan de voorwaarden van die bepaling wordt voldaan. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de wetgever er uitdrukkelijk voor heeft gekozen de in artikel 39, eerste lid, aanhef en onder h (thans: j), van de Ffw neergelegde imperatieve weigeringsgrond niet te wijzigen in een facultatieve weigeringsgrond (Kamerstukken II 2004-2005, 29 448, nr. 6, blz. 10). De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat bij het weigeren van een jachtakte op grond van die bepaling voor een individuele belangenafweging geen plaats is en dat de korpschef de aanvraag dient te weigeren indien aan de voorwaarden van deze bepaling is voldaan, ongeacht het belang dat de aanvrager heeft bij het verkrijgen van de jachtakte.
Voor zover [appellant] aanvoert dat zowel uit de tekst van artikel 39, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ffw als de bedoeling van de wetgever moet worden afgeleid dat weigering van de jachtakte op grond van deze bepaling niet mogelijk is als de jachtakte reeds op grond van artikel 39, eerste lid, aanhef en onder e dan wel f, van de Ffw is geweigerd, kan dit betoog niet leiden tot het ermee beoogde resultaat. Het besluit van 5 februari 2009 betrof een intrekking van de jachtakte op grond van artikel 41, tweede lid, van de Ffw en geen afwijzend besluit op een aanvraag op grond van één van de door [appellant] genoemde bepalingen.
Voor zover [appellant] heeft bedoeld aan te voeren dat zowel uit de tekst van artikel 39, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ffw als de bedoeling van de wetgever moet worden afgeleid dat weigering van de jachtakte op grond van deze bepaling niet mag plaatsvinden als de jachtakte wegens hetzelfde feit reeds voor een eerder jachtseizoen op grond van artikel 41 van de Ffw is ingetrokken, wordt hij hierin niet gevolgd. Uit artikel 39, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ffw vloeit niet voort dat weigering van een jachtakte onmogelijk is als een voor een eerder seizoen verleende jachtakte is ingetrokken. Dat die bepaling niet vooraf wordt gegaan door de zinsnede "onverminderd het bepaalde in artikel 41" maakt dit niet anders. Ook bij het ontbreken van die zinsnede is die bepaling onverkort van toepassing en dient de jachtakte te worden geweigerd als aan de in die bepaling gestelde voorwaarden wordt voldaan.
Uit de hiervoor gemelde geschiedenis van totstandkoming van artikel 39, eerste lid, aanhef en onder h (thans: j), van de Ffw vallen evenmin aanknopingspunten te vinden voor de juistheid van de opvatting van [appellant]. Integendeel, daar wordt uitgegaan van een verplichting om de akte te weigeren. De zinsnede "De weigeringsgrond acht ik proportioneel omdat de periode waarin de jachtakte geweigerd moet worden beperkt is tot twee jaar" ziet uitsluitend op de proportionaliteit van de in artikel 39, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ffw vermelde termijn en sluit niet uit dat de jachtakte op grond van die bepaling wordt geweigerd als die weigering vooraf is gegaan door een intrekking van een voor een eerder seizoen verleende jachtakte.
5. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de korpschef de door [appellant] gevraagde jachtakte ingevolge artikel 39, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ffw heeft moeten weigeren.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en dr. M.W.C. Feteris, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2013