201203718/1/R2.
Datum uitspraak: 9 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Amersfoort,
2. [appellant sub 2], wonend te Amersfoort,
de raad van de gemeente Amersfoort,
verweerder.
Bij besluit van 7 februari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Park Randenbroek e.o." (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2012, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J.A. Wols, en de raad, vertegenwoordigd door D. Schalks, A. Goossens, W. Oxener en ing. B. Visscher, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord de vereniging Amersfoortse IJsvereniging, vertegenwoordigd door haar [bestuurslid].
1. Het plan voorziet in de herontwikkeling van het Heiligenbergerbeekdal en voorziet onder meer in een skeelerbaan bij de bestaande ijsbaan.
Het beroep van [appellant sub 1]
2. [appellant sub 1] richt zich tegen de aanduidingen "skeelerbaan" en "ijsbaan" ter plaatse van de bestemming "Sport". Volgens [appellant sub 1] wordt in het plan onvoldoende gewaarborgd dat de skeelerbaan een groen en openbaar terrein zal blijven, zoals is omschreven in de aan het plan ten grondslag gelegde Structuurvisie Park Randenbroek en omgeving van 7 juli 2009 (hierna: de Structuurvisie) en het Inrichting- en beheerplan Park Randenbroek e.o. van 24 mei 2011 (hierna: het Inrichtingsplan). Gezien de omvang van de skeelerbaan zal geen sprake zijn van kleinschalige recreatie zoals de raad met het plan voorstaat, maar een baan die voldoet aan de wettelijke wedstrijdnormen van de KNSB met derhalve een regionale dan wel landelijke uitstraling. De baan zal ook niet, zoals is voorgesteld, een openbaar karakter krijgen, nu die voor een selecte groep toegankelijk zal zijn.
Daar komt bij dat het plan voorziet in grootschalig parkeren, hetgeen ook afbreuk doet aan de ambities voor het gebied. Volgens [appellant sub 1] ontbreekt in dat kader een deugdelijk verkeersplan.
Ook is in het plan niet gewaarborgd dat het clubhuis geen commerciële horeca kan ontwikkelen.
Het gebruik van lichtmasten, een geluidsinstallatie en andere bouwwerken verhoudt zich volgens [appellant sub 1] voorts niet met het natuurbehoud van het terrein. Uit het natuuronderzoek dat aan het plan ten grondslag is gelegd blijkt dat in het gebied vleermuizen voorkomen en dat in dat verband bomen zullen moeten worden geplant langs de beek. Een noodzakelijke verschuiving van de skeelerbaan in westelijke richting is gezien de afstand tot de aangrenzende woningen niet mogelijk, zodat het plan wat betreft de skeelerbaan volgens [appellant sub 1] niet uitvoerbaar is.
Tot slot stelt [appellant sub 1] dat de gemeente van het wandelpad nabij zijn woning een doorgaand fietspad wil maken. Hierdoor zal sprake zijn van een reguliere verbinding tussen twee wijken waardoor het groene gebied op onaanvaardbare wijze zal worden aangetast, aldus [appellant sub 1].
3. De raad stelt dat het plangebied een groengebied is met een stedelijke functie waarbij verschillende vormen van recreatief gebruik worden gecombineerd en zorgvuldig op elkaar zijn afgestemd. Het westelijke deel van het plangebied is voornamelijk in gebruik voor de georganiseerde sport. Het gebied ter plaatse van de skeelerbaan en de ijsbaan zal een openbaar karakter houden. Ter versterking van het groene karakter zullen aan de zijde van de Rubensstraat en aan de zuidzijde van de ijsbaan bomen worden geplant. Voorts zal rondom het ijsbaancomplex een haag worden aangelegd en tussen de skeelerbaan en de ijsbaan zal een dijkje worden aangelegd met een haag.
Volgens de raad zal geen sprake zijn van een grote landelijke of regionale sportaccommodatie. Het plan voorziet niet in de daartoe noodzakelijke faciliteiten. De baan is ook niet bestemd voor commerciële doeleinden. De toegestane horeca-activiteiten in de sportkantine zijn uitsluitend toegestaan indien deze ten dienste staan van de sport.
Wat betreft de parkeerbehoefte stelt de raad dat de gronden maximaal drie keer per jaar mogen worden gebruikt ten behoeve van parkeren.
Voorts stelt de raad dat akoestisch onderzoek is verricht en dat daaruit naar voren is gekomen dat wordt voldaan aan de geluidnormen en zodoende een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant sub 1] is gegarandeerd.
Naar de aanwezigheid van vleermuizen in het gebied is onderzoek verricht. Hieruit is naar voren gekomen dat vanwege de binnenstedelijke ligging van de baan de verlichting van masten deels zal wegvallen tegen de lichtverstoring van de stad, aldus de raad. In de planregels is wat betreft het oprichten van nieuwe lichtmasten bepaald dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen kunnen worden gesteld, zodat geen onevenredige verstoring voor vleermuizen zal optreden. Van een noodzakelijke verschuiving van de skeelerbaan in westelijke richting is volgens de raad geen sprake.
Het fietspad zal, aldus de raad, niet zodanig intensief worden gebruikt dat sprake zal zijn van onevenredige hinder of overlast. Evenmin zal het gebruik als fietspad tot een aantasting van de natuurwaarden leiden.
4. Ten behoeve van de herontwikkeling van het Heiligenbergerbeekdal heeft de raad de Structuurvisie en vervolgens het Inrichtingsplan vastgesteld. De in de Structuurvisie verwoorde visie voor de toekomstige inrichting van het plangebied en de daarop aansluitende maatregelen zoals opgenomen in het Inrichtingsplan zijn in het plan verwerkt. Beoogd is het plangebied te ontwikkelen tot een beekdal waarin natuur en cultuur elkaar ontmoeten en dat functioneert als een gevarieerd recreatief groengebied voor heel Amersfoort. Een onderdeel daarvan vormt de uitbreiding en versteviging van recreatieve en sportieve functies. Uit het vorenstaande volgt dat met de herinrichting van het gebied naast het versterken van het groene karakter ervan, tevens ruimte wordt geboden aan de ontwikkeling van sportfaciliteiten. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de voorziene skeelerbaan in strijd is met de in het plan geformuleerde doelstellingen voor het gebied.
4.1. De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat in de planregels onvoldoende is gewaarborgd dat de skeelerbaan niet als professionele skeelerbaan zal worden gebruikt. Hierbij wordt betrokken dat in artikel 9, lid 9.1, onder h, van de planregels is bepaald dat de voor "Sport" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van sport - tribune (ss-trb)" tevens zijn bestemd voor een tribune, en een dergelijke aanduiding ter plaatse van de skeelerbaan ontbreekt. Voorts is het gebruik van de skeelerbaan ingevolge artikel 9, lid 9.4.2, aanhef en onder b, van de planregels niet toegestaan voor commerciële doeleinden en is het gebruik van de sportkantine voor horecadoeleinden op grond van artikel 9, lid 9.1 beperkt tot horeca van categorie c. Onder horeca van categorie c wordt gelet op het bepaalde in artikel 1, lid 50, van de planregels verstaan: dienstverlening door middel van de exploitatie van sportkantines, buurthuizen, verenigingen, ateliers etc, welke exploitatie niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt en ten dienste staat van de hoofdfunctie, welke op het perceel dan wel in het gebouw wordt uitgeoefend. Voorts heeft de raad ter zitting herhaald dat de baan vanwege de lengte daarvan niet geschikt is voor professionele wedstrijden. [appellant sub 1] heeft dit niet weersproken.
Voor zover in de planregels ten onrechte niet is bepaald dat de skeelerbaan te allen tijde een openbaar karakter heeft, wordt overwogen dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voornemen om de baan in de avonduren af te sluiten ten behoeve van het gebruik voor leden van de IJsvereniging, onaanvaardbaar is.
4.2. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in grootschalig parkeren wordt als volgt overwogen. Ingevolge het bepaalde in artikel 9, lid 9.1, onder f, van de planregels, zijn de gronden met de bestemming "Sport" onder meer bestemd voor maximaal 3 evenementen per jaar in de periode april tot en met september met een duur van ten hoogste 3 dagen per evenement inclusief opbouw en afbraak van voorzieningen ten behoeve van dat evenement. Ingevolge het bepaalde in artikel 9, lid 9.4.2, aanhef en onder c, van de planregels wordt onder gebruik dat in strijd is met de bestemming "Sport" onder meer verstaan parkeren, daaronder niet begrepen parkeren ten behoeve van evenementen zoals omschreven in lid 9.1 onder f. Gelet hierop alsmede in aanmerking genomen hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit gebruik onaanvaardbaar is. Hierbij wordt betrokken dat ter zitting van de zijde van de raad onweersproken is gesteld dat het gebruik van de gronden ten behoeve van parkeren in deze vorm reeds onder het vorige plan was toegestaan.
Voor zover [appellant sub 1] ter zitting heeft gewezen op artikel 9, lid 9.5.1, van de planregels, waarin is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning kan afwijken van het bepaalde in artikel 9, lid 9.1, van de planregels, voor het wijzigen van de parkeernormen overeenkomstig een nieuwe door de gemeenteraad vast te stellen parkeernota, dan wel een wijziging van de parkeernormen, wordt overwogen dat deze afwijkingsbevoegdheid niet afdoet aan het bepaalde in artikel 9, lid 9.1, onder f, van de planregels, dat de gronden met de bestemming "Sport" maximaal 3 maal per jaar ten behoeve van parkeren voor evenementen mogen worden aangewend. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om het benodigde aantal parkeerplaatsen voor het toegestane gebruik op de gronden te wijzigen en niet, zoals [appellant sub 1] kennelijk veronderstelt, op de mogelijkheid om de frequentie van het gebruik van de gronden voor parkeerdoeleinden te wijzigen.
4.3. Voor zover [appellant sub 1] aanvoert dat de raad ten onrechte niet heeft voorzien in een deugdelijk verkeersplan wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt stelt dat het aantal verkeersbewegingen dat de skeelerbaan zal genereren beperkt zal zijn en dat de aangrenzende wegen geschikt zijn om dit aantal verkeersbewegingen te verwerken. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
4.4. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] dat het toestaan van lichtmasten, een geluidsinstallatie en aanverwante bouwwerken ter plaatse van de skeelerbaan zich niet verdraagt met het natuurbehoud op het terrein, wordt overwogen dat het plandeel met de bestemming "Sport" is aangewezen voor sportvelden en dagrecreatie met daarbij behorende voorzieningen zoals tuinen, water en groenvoorzieningen. Natuurbehoud betreft derhalve geen onderdeel van de bestemmingsomschrijving.
4.5. Ten behoeve van het plan heeft EcoGroen Advies B.V. onderzoek verricht naar de natuurwaarden in het plangebied. De resultaten zijn neergelegd in het rapport "Ecologisch onderzoek Randenbroek Amersfoort" van 23 februari 2009. Daargelaten de vraag of uit dit onderzoek volgt dat ten behoeve van de aanleg van de skeelerbaan bomen moeten worden bijgeplant langs het Heiligenbergerbeekdal, heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat dit tot een verschuiving van de voorziene skeelerbaan en de ijsbaan in westelijke richting zal moeten leiden en dat het plan daardoor, vanwege de aan te houden afstand tot de nabij gelegen woningen, in zoverre niet uitvoerbaar is.
4.6. Ter hoogte van de woning van [appellant sub 1] is in het plan voorzien in de bestemming "Verkeer". Blijkens artikel 11, lid 11.1, van de planregels zijn de gronden met deze bestemming onder meer bestemd voor voet- en fietspaden. In de plantoelichting staat dat één van de recreatieve fietsroutes die in het plangebied worden aangelegd is voorzien ter plaatse van de inrit aan de Rubensstraat. In de reactie op het beroepschrift stelt de raad dat ter plaatse reeds sprake is van een geasfalteerd wandelpad met een breedte van 2,5 meter. Van een doorsnijding van het plangebied als gevolg van het plan is derhalve geen sprake. Ter zitting heeft de raad verder toegelicht dat het pad zal worden verbreed naar 3,5 meter. De raad verwacht dat het gebruik van het voorziene fietspad door niet-recreatieve fietsers beperkt zal blijven. In dat verband wijst de raad erop dat naast dit voorziene fietspad, in de nabijheid van het plangebied alternatieve fietsverbindingen aanwezig zijn van en naar het centrum van Amersfoort. [appellant sub 1] heeft dit niet bestreden. Voorts wordt overwogen dat, daargelaten of de gronden ter plaatse van het voorziene fietspad zijn aangemerkt als Ecologische verbindingszone (hierna: EVZ), uit de notitie "Actualisatie van de EHS-toets ten behoeve van de herinrichting Park Randenbroek, Amersfoort" die op 4 mei 2011 is opgesteld door EcoGroen Advies B.V., blijkt dat door onder meer het natuurvriendelijk inrichten van de oevers van de Heiligenbergerbeek en de planregels omtrent het voorkomen van verstoring door licht, geluid en recreatieve uitloop, in zijn totaliteit de ontwikkelingen binnen het gebied Randenbroek, juist een versterking van de verbindingsfunctie van de EVZ Heiligenbergerbeek tot gevolg hebben, zodat het zogenoemde ‘nee-tenzij-beleid’ niet van toepassing is. Gelet op het bepaalde in artikel 6, lid 6.1, onder m, van de planregels is verzekerd dat de in het Inrichtingsplan genoemde maatregelen zullen worden getroffen. Gelet op het voorgaande alsmede gelet op hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de aanleg van een fietspad ter hoogte van de woning van [appellant sub 1] aan de Rubensstraat een zodanige afbreuk doet aan het karakter van het gebied dan wel aan het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] dat de raad hierin in redelijkheid niet heeft kunnen voorzien.
4.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
5. [appellant sub 2] heeft zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze, voor zover daaraan bij de vaststelling van het plan niet is voldaan. In de beantwoording van de zienswijze is ingegaan op deze zienswijzen. In het beroepschrift heeft [appellant sub 2] geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze bij het bestreden besluit onjuist zou zijn. Deze beroepsgronden kunnen daarom niet slagen.
5.1. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Fenwick
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2013