201203120/1/A1.
Datum uitspraak: 2 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Epe,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 15 februari 2012 in zaak nr. 11/628 in het geding tussen:
[wederpartij], wonende te Epe,
Bij besluit van 2 november 2010 heeft het college het verzoek van [wederpartij] om handhavend op te treden tegen de werkzaamheden die worden uitgevoerd ten behoeve van de aanleg van transferpunten van de Veluwelijn, bestaande uit de aanleg van een weg, bebouwing van het huidige plantsoen en de aanleg van een busbaan bij de Bloemstraat, Hoofdstraat en Wildforstlaan te Epe afgewezen.
Bij besluit van 16 maart 2011 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 februari 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 maart 2011 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Het college en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2012, waar het college, vertegenwoordigd door J. Bovendorp en D.D. Scarse, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [wederpartij], bijgestaan door H.J. Buitenkamp, gehoord.
1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum Epe", zoals gewijzigd bij het bestemmingsplan "Centrum Epe, 41e partiële herziening", rust op de gronden waarop de werkzaamheden zijn voorzien de bestemmingen "Groenvoorzieningen" en "Verkeersdoeleinden".
Ingevolge artikel 2.15, eerste lid, van de planvoorschriften mag de op de plankaart als "Groenvoorzieningen" bestemde grond uitsluitend worden gebruikt en ingericht als groenvoorziening, zoals ten behoeve van het verkrijgen van een visuele afscherming tussen naastliggende bestemmingen of de verfraaiing van de omgeving, alsmede voor de daarbij behorende andere bouwwerken, waaronder straatmeubilair, en speelwerktuigen, en andere werken, paden met een maximale breedte van 2,50 meter daaronder begrepen.
Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, mag de op de plankaart als "Verkeersdoeleinden" bestemde grond uitsluitend worden gebruikt voor verkeersdoeleinden, met de daarbij behorende gebouwen als bedoeld in het derde lid, andere bouwwerken en andere werken alsmede indien en voor zover de gronden op de kaart zijn aangeduid met "fietsenstalling" voor een overdekte fietsenstalling met een maximale hoogte van 2,50 meter.
Ingevolge het tweede lid moet de indeling van de bestemming, alwaar zulks blijkens de plankaart van toepassing is, voldoen aan hetgeen terzake in de wegprofielen is weergegeven behoudens afwijkingen van dermate ongeschikte (lees: ondergeschikte) aard en omvang dat van enige reële invloed op de verkeersfunctie dan wel op de naastliggende bestemming in redelijkheid geen sprake is.
Ingevolge het zesde lid, aanhef en onder b, kan het college binnen de bestemminggrenzen middels een planwijziging als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de in het tweede lid genoemde wegprofielen en maataanduidingen wijzigen indien zulks voor een doelmatiger en veiliger inrichting van de grond voor verkeersdoeleinden noodzakelijk is, en mits de wijziging beperkt blijft tot ten hoogste 2 meter ten opzichte van de oorspronkelijk aangegeven maten.
2. Het geschil in hoger beroep beperkt zich tot de weigering van het college om handhavend op te treden tegen de inmiddels gerealiseerde verbreding van de Hoofdstraat ter hoogte van de bushalte waardoor aan de rand van het plantsoen langs de Hoofdstraat een voetpad in de groenvoorziening is aangelegd, dat doorloopt tot voorbij de hoek van de Hoofdstraat, Quickbornlaan en Bloemstraat.
3. De rechtbank heeft op basis van het ter zitting besproken kaartmateriaal overwogen dat het wegprofiel ter hoogte van de bushalte aan de Hoofdstraat ongeveer twee meter breder is dan het op de plankaart aangegeven wegprofiel van 18 meter en dat de werkzaamheden een zodanige wijziging van het profiel betreffen, dat niet gesproken kan worden van afwijkingen van ondergeschikte aard en omvang in de zin van artikel 2.18, tweede lid, van de planvoorschriften. De rechtbank heeft voorts overwogen dat niet meer in geschil is dat het op de hoek van de Hoofdstraat en Bloemstraat aangelegde voetpad in de bestemming "Groenvoorzieningen" is gelegen en dat zij het door het college ingenomen standpunt, dat dit in overeenstemming is met het bestemmingsplan niet volgt.
4. Het college heeft zijn beroepsgrond tegen het oordeel van de rechtbank dat het college een planwijziging als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke ordening in gang had moeten zetten ter zitting ingetrokken.
5. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het deel van het gerealiseerde fysieke wegprofiel, dat niet past in het op de plankaart aangeduide planologische wegprofiel buiten de bestemming "Verkeersdoeleinden" valt, zodat hierop de bestemming "Groenvoorzieningen" rust. Omdat binnen de bestemming "Groenvoorzieningen" paden van een maximale breedte van 2,50 meter zijn toegestaan, past het voetpad binnen het bestemmingsplan, aldus het college.
5.1. Niet in geschil is dat het voetpad, voor zover dat is aangelegd op de hoek van de Hoofdstraat, Quickbornstraat en Bloemstraat is gelegen op een strook grond waarop de bestemming "Groenvoorziening" rust. Het college betoogt terecht dat het andere deel van het voetpad aan de rand van het plantsoen langs de Hoofdstraat buiten het op de plankaart aangeduide wegprofiel valt en daarmee buiten de bestemming "Verkeersdoeleinden" is gelegen en binnen de bestemming "Groenvoorzieningen". De bestemming "Groenvoorzieningen" laat de aanleg van paden toe en redelijkerwijs zijn in dit geval voetpaden met een verkeersfunctie en voetpaden met een groenfunctie niet goed van elkaar te onderscheiden. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het voetpad, dat minder dan 2,50 meter breed is, niet in strijd is met het bestemmingsplan en het derhalve niet bevoegd is om hiertegen handhavend op te treden. Het betoog slaagt.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 16 maart 2011 van het college alsnog ongegrond verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 15 februari 2012 in zaak nr. 11/628;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2013