201206904/1/A3.
Datum uitspraak: 4 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Helmond,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 juni 2012 in zaak nr. 12/549 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Helmond.
Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2011 heeft het college [belanghebbende] (hierna: de bakkerij) ontheffing verleend om op maandag tot en met zaterdag en op koopzondag van 07:00 tot 22:00 uur ten behoeve van de bevoorrading van de bakkerij met gemotoriseerd vervoer het centrumgebied De Plaetse te Helmond te betreden.
Bij besluit van 17 januari 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juni 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.T. Kirpestein, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Boelens-Horn, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vennoot] van de bakkerij, vertegenwoordigd door H.J. Boswijk, gehoord.
Bij tussenuitspraak van 29 mei 2013 in zaak nr. 201206904/1/T1/A3 heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen twaalf weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het gebrek in het besluit van 17 januari 2012 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 2 juli 2013 heeft het college ter uitvoering van de tussenuitspraak een gewijzigd besluit op bezwaar genomen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant] een zienswijze ingediend. De bakkerij heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 149, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wegenverkeerswet 1994 kan van het bepaalde krachtens deze wet in de krachtens deze wet aangewezen gevallen overeenkomstig krachtens deze wet vastgestelde regels ontheffing worden verleend door het college.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) gebruiken andere bestuurders dan die genoemd in de artikelen 5 tot en met 8 de rijbaan.
Ingevolge artikel 87 kan door het bevoegd gezag ontheffing worden verleend van artikel 10.
2. Bij verkeersbesluit van 1 april 2008 heeft het college besloten in en rondom het centrumgebied "De Plaetse" een voetgangerszone in te stellen, een verplicht fietspad aan te wijzen en ten behoeve van de bevoorrading van de centrumvoorzieningen elke dag tussen 8:45 en 11:45 uur gemotoriseerd verkeer toe te staan.
Bij het besluit van 17 januari 2012 heeft het college de ter zake van deze venstertijden aan de bakkerij verleende ontheffing gehandhaafd.
3. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de door het college aangewezen bepalingen van het RVV 1990, bezien in samenhang met de in de voetgangerszone geplaatste borden, geen grondslag bieden voor het verlenen van de ontheffing. Reeds gelet hierop is het door [appellant] ingestelde hoger beroep gegrond en dient de uitspraak van de rechtbank te worden vernietigd. Voorts dient het tegen het besluit van 17 januari 2012 ingestelde beroep gegrond te worden verklaard en dat besluit te worden vernietigd.
4. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen om voormeld gebrek te herstellen. Het ter uitvoering van deze opdracht door het college genomen besluit van 2 juli 2013 wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
5. Bij dat besluit heeft het college artikel 87, gelezen in samenhang met artikel 10 van het RVV 1990, aan de ontheffing ten grondslag gelegd en die ontheffing gehandhaafd.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college hiermee de ontheffing alsnog op een deugdelijke grondslag gebaseerd.
6. De Afdeling komt thans toe aan bespreking van hetgeen [appellant] voorts heeft aangevoerd tegen de door het college gehandhaafde ontheffing. Bij die bespreking zal worden betrokken hetgeen [appellant] in zijn zienswijze heeft aangevoerd.
7. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 augustus 2012 in zaak nr. 201110558/1/A3; www.raadvanstate.nl), is de bevoegdheid tot het verlenen van ontheffing als bedoeld in artikel 87 van het RVV 1990 discretionair van aard.
8. [appellant] betoogt dat de "Nota Winkelerf de Veste" en de "Nota Afsluiting Stadserf" zich verzetten tegen het verlenen van ontheffing voor vervroeging van de laad- en lostijden dan wel permanente laad- en lostijden tussen 07:00 en 22:00 uur gedurende zeven dagen per week ten behoeve van de bakkerij.
8.1. Ter beoordeling van een verzoek om ontheffing past het college de Nota Winkelerf de Veste en de Nota Afsluiting Stadserf toe.
De Nota Winkelerf de Veste is opgesteld ten behoeve van de inrichting van De Plaetse. Hierin is opgenomen dat een verkeersbesluit dient te worden genomen om De Plaetse als voetgangerszone aan te wijzen, waarbij bevoorrading van bedrijven binnen venstertijden dient te worden toegestaan. De criteria voor het toekennen van ontheffing hiervan zijn opgenomen in de Nota Afsluiting Stadserf. In die nota is bepaald dat detailhandel in brood (annex bakkerij) op de zogenoemde "gele lijst" staat. Deze lijst betreft branches die individueel moeten worden beoordeeld om te bepalen of een ontheffing al dan niet wordt verleend. Een reden om ontheffing te verlenen kan onder meer zijn gelegen in specifieke bedrijfseconomische dan wel organisatorische redenen, waarbij te denken valt aan bedrijvigheid die de logistiek in eigen beheer heeft en waarbij het tijdstip van de bevoorrading cruciaal is voor de bedrijfsvoering en waar de logistiek van invloed is op de prijs van het product (verswaren en diepvriesartikelen).
8.2. In voormelde nota’s is voorzien in de mogelijkheid ontheffing te verlenen van de venstertijden waarbinnen de bevoorrading van bedrijven dient plaats te vinden, waarbij voor een bakkerij op basis van een individuele beoordeling moet worden bepaald of daartoe reden bestaat. Volgens de nota’s is bij die beoordeling van belang, of in bedrijfseconomische dan wel organisatorische redenen een noodzaak tot ontheffing geacht kan worden te zijn gelegen. Daarbij is in de nota’s geen beperking aangebracht ter zake van de dagen waarop ontheffing kan worden verleend en evenmin ter zake van het tijdstip, in die zin dat uitsluitend latere laad- en lostijden zijn toegestaan en vervroeging daarvan niet mogelijk is. Gelet hierop verzetten voormelde nota’s zich niet tegen het verlenen van een ontheffing zoals het college thans heeft gedaan ten behoeve van de bakkerij.
Het betoog faalt.
9. [appellant] betoogt verder dat het college bij de beoordeling van het verzoek om ontheffing onvoldoende heeft meegewogen dat de in het verkeersbesluit van 1 april 2008 opgenomen venstertijden zijn bepaald ten behoeve van de verkeersveiligheid van schoolgaande kinderen en hun begeleiders.
9.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het gaat om een incidentele ontheffing die betrekking heeft op bevoorrading van de bakkerij, hetgeen in de praktijk vooral plaatsvindt op een tijdstip dat kinderen niet naar school gaan.
De toelichting door het college ter zitting bij de rechtbank, dat bij de bevoorrading van de bakkerij geen gebruik wordt gemaakt van grote vrachtwagens maar van kleine bedrijfswagens, de chauffeurs van die bedrijfswagens goed bekend zijn met de situatie ter plaatse en de verkeerssituatie aldaar duidelijk is, heeft [appellant] niet weersproken. Het standpunt van het college dat geen klachten of ongevalmeldingen bekend zijn, heeft [appellant] evenmin weersproken. Uit de toelichting van de bakkerij ter zitting blijkt voorts dat de bedrijfswagens onder normale omstandigheden reeds zijn vertrokken voordat schoolgaande kinderen ter plaatse komen en de overige laad- en losbewegingen plaatsvinden op tijdstippen waarop kinderen evenmin naar school gaan. Dat, naar [appellant] stelt, de in het verkeersbesluit opgenomen venstertijden in het belang van de verkeersveiligheid zijn bepaald, maakt niet dat het college daarvan geen ontheffing mocht verlenen. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college daarbij de verkeersveiligheid niet voldoende heeft meegewogen.
Het betoog faalt.
10. Voorts betoogt [appellant] dat het college, door slechts te overwegen dat het vanuit hygiënisch standpunt onwenselijk is om de aanvoer van bakkersproducten via rolcontainers over straat te laten plaatsvinden, de mogelijkheid van een reëel alternatief voor het verlenen van ontheffing niet zorgvuldig heeft onderzocht. Ter staving van dit betoog heeft [appellant] een verklaring overgelegd van een deskundige van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: de VWA) van 27 augustus 2012.
10.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat bevoorrading vanaf een plek buiten de voetgangerszone geen goed alternatief is. Ter zitting bij de rechtbank heeft het college dit standpunt aldus toegelicht, dat het vanuit hygiënisch oogpunt niet wenselijk is dat de dagverse producten in rolcontainers over de weg naar de bakkerij worden gebracht. Ook heeft het college ter zitting bij de Afdeling toegelicht dat dit tevens zal leiden tot geluidsoverlast voor de omgeving, aangezien De Plaetse een beklinkerde straat is.
Geen grond bestaat voor het oordeel dat het standpunt van het college onredelijk is. Dat uit de overgelegde verklaring van de VWA volgt dat de afstand van een vrachtwagen naar een afleveradres niet ter zake doet wanneer tijdens het transport aan de algemene eisen van de Hygiënecode wordt voldaan, maakt niet dat het college niet in redelijkheid bij afweging van alle betrokken belangen geen doorslaggevend gewicht aan het belang van [appellant] heeft kunnen toekennen.
Het betoog faalt.
11. Tot slot betoogt [appellant] dat de ontheffing ten onrechte is verleend, nu gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt over de venstertijden. Hiertoe voert hij aan dat de bakkerij bij vestiging ter plaatse met die venstertijden bekend was, zowel door het verkeersbesluit als via een zogenoemd kettingbeding, waarin de venstertijden contractueel zijn bedongen.
11.1. Dit betoog faalt eveneens. Dat de bakkerij bij vestiging ter plaatse op de hoogte was van de geldende venstertijden, maakt niet dat [appellant] daaraan het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat daarvan nimmer ontheffing aan de bakkerij zou worden verleend. Zoals immers hiervoor onder 8.2 is overwogen, is in de toepasselijke beleidsnota’s voorzien in de mogelijkheid om ontheffing te verlenen. [appellant] heeft evenmin anderszins aannemelijk gemaakt dat naar hem toe de gerechtvaardigde verwachting is gewekt, dat nimmer ontheffing zou worden verleend van de venstertijden.
12. Gezien het vorenstaande heeft het college de aan de bakkerij verleende ontheffing in redelijkheid kunnen handhaven.
13. Het beroep tegen het besluit van 2 juli 2013 is ongegrond.
14. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 juni 2012 in zaak nr. 12/549;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Helmond van 17 januari 2012, kenmerk BV.BJZ/1.2011.0323.001 gegrond;
IV. vernietigt dat besluit;
V. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Helmond van 2 juli 2013, kenmerk BV.BJZ/1.2011.0323.001 ongegrond;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Helmond tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.124,00 (zegge: tweeduizend honderdvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Helmond aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 388,00 (zegge: driehonderdachtentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2013
434-741.