201207088/1/V2.
Datum uitspraak: 30 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
appellante,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 14 juni 2012 in zaak nr. 12/7854 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 7 februari 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om restitutie van de door haar betaalde leges afgewezen en een door de vreemdeling gemaakt bezwaar van 18 november 2011 niet-ontvankelijk verklaard. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij mondelinge uitspraak van 14 juni 2012, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank het door de vreemdeling tegen het voormelde besluit op bezwaar ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover daarbij niet tevens is beslist op een bezwaar van rechtswege, dit bezwaar in zoverre ongegrond verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
2. In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte aanleiding heeft gezien met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Zij voert aan dat zij niet in de gelegenheid is gesteld zich ter zitting uit te laten over de inhoud van het geschil.
2.1. Bij brief van 18 april 2012 heeft de rechtbank de vreemdeling meegedeeld dat tijdens de zitting uitsluitend de ontvankelijkheid van het bezwaar of beroep zou worden behandeld en zij het beroep en het verdere verloop van de procedure alleen met partijen kon bespreken als die op zitting aanwezig zouden zijn.
2.2. Nu de vreemdeling in beroep niet ter zitting is verschenen en de rechtbank het onderzoek ter zitting evenmin op de voet van artikel 8:64 van de Awb heeft geschorst teneinde de vreemdeling alsnog in de gelegenheid te stellen zich inhoudelijk over het geschil uit te laten, heeft de rechtbank, gelet op voormelde brief van 18 april 2012, ten onrechte met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen als tweede grief is aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
4. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
5. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 14 juni 2012 in zaak nr. 12/7854;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Bossmann
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2013
314-691