ECLI:NL:RVS:2013:979

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2013
Publicatiedatum
4 september 2013
Zaaknummer
201205731/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verlenging verblijfsvergunning door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, die op 11 mei 2012 een eerder besluit van de minister heeft vernietigd. De minister had op 20 juli 2011 een aanvraag van een vreemdeling om verlenging van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de minister verklaarde dit bezwaar ongegrond op 8 september 2011. De rechtbank oordeelde echter dat de minister een nieuw besluit moest nemen, omdat de afwijzing niet voldoende was gemotiveerd.

In het hoger beroep klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een brief van de behandelend psychiater van de vreemdeling de conclusie van het Bureau Medische Advisering (BMA) zou weerleggen. De staatssecretaris stelt dat de psychiater niet stellig genoeg heeft verklaard dat het uitblijven van behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie. Het BMA had in zijn advies van 14 juli 2011 gemotiveerd dat het uitblijven van medische behandeling niet zou leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de grief van de staatssecretaris slaagt. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de brief van de psychiater afdoet aan het advies van het BMA. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201205731/1/V2.
Datum uitspraak: 29 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 11 mei 2012 in zaak nr. 11/31763 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van een aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, afgewezen.
Bij besluit van 8 september 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 mei 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de brief van de behandelend psychiater van de vreemdeling van 2 september 2011 afdoet aan het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA). Hiertoe voert hij onder meer aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de conclusie van de behandelaar dat een medische noodsituatie zou kunnen ontstaan, niet stellig genoeg is om het advies van het BMA te weerspreken. De behandelaar heeft immers niet zonder voorbehoud verklaard dat het uitblijven van behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie, hij heeft evenmin verklaard dat dit binnen drie maanden het geval zal zijn en hij heeft zich bij zijn conclusie ten onrechte niet beperkt tot de gevolgen die het staken van de behandeling heeft, aldus de staatssecretaris.
2.1. Het BMA heeft in het advies van 14 juli 2011 gemotiveerd uiteengezet dat uit de van de behandelaar van de vreemdeling verkregen medische informatie blijkt dat het uitblijven van medische behandeling niet zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. De behandelend psychiater heeft hierop met de brief van 2 september 2011 gereageerd, maar daarbij niet zonder voorbehoud verklaard dat anders dan het BMA stelt het uitblijven van medische behandeling naar zijn inzicht wel zal leiden tot een medische noodsituatie. Evenmin heeft hij zich uitgelaten over de termijn waarbinnen dit het geval zou kunnen zijn. Reeds hierom klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, dat de brief van 2 september 2011 afdoet aan de conclusie van het BMA.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 8 september 2011 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover die gelet op hetgeen hiervoor is overwogen nog bespreking behoeven.
4. De vreemdeling voert aan dat de staatssecretaris het BMA-advies van 14 juli 2011 ten onrechte aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd omdat het BMA in het advies niet is ingegaan op de behandelmogelijkheden in Sierra Leone.
4.1. Het BMA heeft in het advies van 14 juli 2011 gemotiveerd uiteengezet dat uit de van de behandelaar van de vreemdeling verkregen medische informatie blijkt, dat het uitblijven van medische behandeling niet zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Er bestond voor het BMA dan ook geen aanleiding in te gaan op de vraag, of behandeling in Sierra Leone voorhanden was. Volgens het in paragraaf B8/2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 neergelegde beleid, zoals dit ten tijde van belang luidde, is de vraag of behandeling in het land van herkomst voorhanden is immers alleen relevant als het uitblijven van behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn.
De beroepsgrond faalt.
5. De vreemdeling voert voorts aan dat de staatssecretaris ten onrechte krachtens artikel 7:3, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb van het horen in bezwaar heeft afgezien.
5.1. Van het horen mag slechts krachtens artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het besluit van 20 juli 2011 en hetgeen de vreemdeling tegen dit besluit in bezwaar heeft aangevoerd, is hieraan voldaan.
De beroepsgrond faalt.
6. Verder betoogt de vreemdeling dat de staatssecretaris zijn verzoek om de bij hem in verband met het maken van bezwaar opgekomen kosten te vergoeden, ten onrechte heeft afgewezen.
6.1. Reeds omdat de staatssecretaris in het in bezwaar aangevoerde terecht geen grond heeft gezien om het besluit van 20 juli 2011 te herroepen, faalt de beroepsgrond.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 11 mei 2012 in zaak nr. 11/31763;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Van Loon
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2013
284-753.