201112816/1/V2.
Datum uitspraak: 26 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 22 april 2011 en 11 november 2011 in zaak nr. 10/32690 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister).
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2010 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 25 augustus 2010 heeft de minister van Justitie, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij tussenuitspraak van 22 april 2011 heeft de rechtbank naar aanleiding van het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep de minister in de gelegenheid gesteld het in die uitspraak geconstateerde gebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 november 2011 heeft de rechtbank het door de vreemdeling tegen het besluit van 25 augustus 2010 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen voormelde uitspraken heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris), heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben de staatssecretaris en de vreemdeling zich bij brieven van 13 mei 2013 onderscheidenlijk 8 juni 2013 nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. Hetgeen in de derde tot en met vijfde grief is aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
3. In de eerste en tweede grief, in hun onderlinge samenhang bezien, klaagt de vreemdeling, zo begrijpt de Afdeling, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris de besluitvorming onzorgvuldig heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom zijn beroep op artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: het VWEU) niet slaagt. De vreemdeling betoogt daartoe dat de staatssecretaris in beroep immers geen deugdelijk standpunt heeft ingenomen over zijn betoog dat zijn Nederlandse echtgenote volledig van hem afhankelijk is als bedoeld in de arresten van het Hof van Justitie van 8 maart 2011, C-34/09, Ruiz Zambrano (hierna: het arrest Ruiz Zambrano), en 15 november 2011, C-256/11, Dereci e.a. (www.curia.europa.eu) en dat zij feitelijk zal worden gedwongen het grondgebied van de Unie te verlaten, als hem geen verblijf wordt toegestaan. Voorts heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris in dit verband ten onrechte is voorbijgegaan aan de door hem overgelegde verklaringen van een in een andere lidstaat van de Europese Unie gevestigde arts over de medische situatie van zijn echtgenote (hierna: de verklaringen). Het door zijn echtgenote raadplegen van deze arts moet worden aangemerkt als het ontvangen van diensten dat valt onder het vrije verkeer van diensten als bedoeld in artikel 56 van het VWEU. De verklaringen zijn van wezenlijk belang in deze verblijfsrechtelijke procedure waarin ook zijn echtgenote belanghebbend is. De weigering van de staatssecretaris om de verklaringen in beschouwing te nemen, leidt ertoe dat het vrije verkeer van diensten ontoelaatbaar wordt belemmerd, aldus de vreemdeling.
3.1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 11 november 2011 overwogen dat het beroep van de vreemdeling op artikel 20 van het VWEU niet slaagt omdat het feitencomplex in deze zaak anders is dan dat in het arrest Ruiz Zambrano. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris een deugdelijk gemotiveerd standpunt dient in te nemen over het beroep van de vreemdeling op artikel 20 van het VWEU, en daarbij, gelet op artikel 56 van het VWEU, de verklaringen dient te betrekken. Nu een zodanig standpunt ontbreekt is het besluit van 25 augustus 2010 in zoverre in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb genomen.
De eerste en tweede grief slagen.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Nu de rechtbank het besluit reeds op andere gronden heeft vernietigd, hoeft dit niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraken te leiden. De aangevallen uitspraken kunnen in zoverre worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop zij rusten.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. bevestigt de aangevallen uitspraken;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 708,00 (zegge: zevenhonderdacht euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 227,00 (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Dekker
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2013
563-733