201301725/1/R2.
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Bescherming Stadsgezicht Hulst, gevestigd te Hulst,
appellante,
en
de raad van de gemeente Hulst,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Binnenstad" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de Stichting beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2013, waar de Stichting, vertegenwoordigd door J.G.A.M. Niesten en J.A. van Zijderveld, en de raad, vertegenwoordigd door A.C.J.M. van den Broucke, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de binnenstad van Hulst. In het plan zijn onder meer bepalingen opgenomen waarmee bescherming wordt geboden aan het beschermd stadsgezicht.
3. De Stichting stelt zich op het standpunt dat met het plan onvoldoende bescherming wordt geboden aan het beschermd stadsgezicht. Hiertoe betoogt zij dat de raad ten onrechte stelt dat het plan slechts een consoliderend karakter heeft, terwijl met het plan een aantal ontwikkelingen die op grond van het voorgaande plan niet waren toegestaan en die reeds in andere procedures aan de orde zijn geweest, alsnog mogelijk worden gemaakt. Voorts voert de Stichting aan dat in het plan een aantal wijzigingen zijn opgenomen die strijdig zijn met het beschermd stadsgezicht, de Monumentenwet 1988 en de voorgaande bestemmingsplannen voor de binnenstad en het schootsveld.
Verder betoogt de Stichting dat met de in het plan mogelijk gemaakte bouwvolumes en bouwhoogten het beschermd stadsgezicht zal worden aangetast. Hierbij wijst zij er op dat het plan de mogelijkheid biedt om de bestaande bebouwing maximaal 15% te verhogen. Verder voert de Stichting aan dat de lijst met rijksmonumenten zoals opgenomen in de plantoelichting niet actueel is en dat op de lijst ten onrechte geen gemeentelijke monumenten zijn opgenomen.
Voorts heeft de raad volgens de Stichting ten onrechte nagelaten om in het plan op te nemen dat de woningen boven de winkels in de binnenstad nog slechts voor wonen mogen worden gebruikt. Hiermee zou naar haar mening de monumentale waarde van de panden behouden kunnen worden. Daarnaast betoogt de Stichting dat de monumentencommissie al enkele jaren niet meer functioneert.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan voldoende bescherming biedt aan het beschermd stadsgezicht. Hierbij wijst hij op de in het plan opgenomen regels, waarmee deze bescherming geboden wordt.
3.2. In de verbeelding is weergegeven dat aan de gronden waarop het plan ziet de bestemming "Waarde - Beschermd stadsgezicht 1", "Waarde - Beschermd stadsgezicht 2", "Waarde - Beschermd stadsgezicht 3", "Waarde - Beschermd stadsgezicht 4", of "Waarde - Beschermd stadsgezicht Bierkaai" is toegekend.
3.3. Uit artikel 21 tot en met 25 van de planregels volgt dat de voor de bestemmingen "Waarde - Beschermd stadsgezicht 1", "Waarde - Beschermd stadsgezicht 2", "Waarde - Beschermd stadsgezicht 3", "Waarde - Beschermd stadsgezicht 4", en "Waarde - Beschermd stadsgezicht Bierkaai" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd zijn voor behoud en herstel van het historische en ruimtelijk karakter van het beschermd stadsgezicht. Voorts volgt uit deze artikelen dat deze bestemmingen primair zijn ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
3.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 2 februari 2011, in zaak nr. 200904763/1/R2 en 201006322/1/R2, is het voeren van overleg met de monumentencommissie geen vereiste bij de vaststelling van een plan. Voor zover de Stichting betoogt dat de monumentencommissies in zijn algemeenheid niet goed functioneert, wordt overwogen dat dit geen betrekking heeft op het plan. Dit aspect kan in deze procedure derhalve niet aan de orde komen.
3.5. Aan de plandelen betreffende de gronden in de binnenstad is blijkens de verbeelding de bestemming "Centrum" toegekend. Uit de plantoelichting blijkt dat de raad met de aan deze gronden toegekende bestemming het bestaande gebruik als zodanig heeft bestemd. Voorts volgt uit artikel 5, lid 5.1.1, aanhef en onder h, van de planregels dat de voor "Centrum" aangewezen gronden tevens bestemd zijn voor wonen. De Stichting heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat de bestemming "Centrum" zoals toegekend aan de gronden in de binnenstad niet strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening of anderzijds in strijd is met het recht. Gelet hierop heeft de raad zich bij afweging van alle betrokken belangen dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestond om thans in de door de Stichting gewenste bestemming, waarmee de woningen boven de winkels nog slechts voor wonen mogen worden gebruikt, te voorzien.
Daarnaast heeft de raad ter zitting toegelicht dat in het plan alleen nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen indien de daarvoor benodigde procedures reeds zijn afgerond. Aanvullend hieraan heeft de raad benadrukt dat ontwikkelingen waarvan de procedure nog niet is afgerond, niet in het plan zijn opgenomen.
Voor zover het plan voor de gronden bestemd voor "Waarde - Beschermd stadsgezicht 1", "Waarde - Beschermd stadsgezicht 2", "Waarde - Beschermd stadsgezicht 3" een verhoging van de goot- en/of nokhoogte van maximaal 15% toestaat, volgt uit de planregels dat deze verhoging slechts mogelijk is aan de achterzijde van panden. De Stichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat het beschermd stadsgezicht hiermee onaanvaardbaar wordt aangetast.
Voor zover het betoog van de Stichting is gericht tegen de in de plantoelichting opgenomen passage over rijks- en gemeentemonumenten overweegt de Afdeling dat aan de plantoelichting geen bindende kracht toekomt, zodat het betoog in zoverre niet tot vernietiging van het plan kan leiden.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen de Stichting heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met het plan voldoende bescherming geboden wordt aan het beschermd stadsgezicht. Het betoog faalt.
3.6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
3.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.A. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013
647 - 674.