ECLI:NL:RVS:2013:960

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
201301115/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van verklaring omtrent gedrag (VOG) voor commercieel medewerker na strafbare feiten

In deze zaak heeft de Raad van State op 28 augustus 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de weigering van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) af te geven. De aanvraag voor de VOG werd op 22 december 2011 afgewezen, waarna de staatssecretaris het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaarde. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing op 21 december 2012, waarna [appellant] in hoger beroep ging. De staatssecretaris voerde aan dat er relevante justitiële gegevens op naam van [appellant] stonden geregistreerd, waaronder veroordelingen voor diefstal en bedreiging, die een risico voor de samenleving zouden vormen indien herhaald in de functie van commercieel medewerker. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 augustus 2013 behandeld, waarbij zowel [appellant] als de staatssecretaris vertegenwoordigd waren. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat aan het objectieve criterium voor de afgifte van de VOG was voldaan, en dat de geregistreerde delicten niet te verenigen waren met de functie van commercieel medewerker. De Raad van State bevestigde deze uitspraak, waarbij werd opgemerkt dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de aanvraag de Beleidsregels VOG-NP-RP en IVB 2011 had toegepast. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris terecht had overwogen dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de risico's zwaarder woog dan het belang van [appellant] bij de afgifte van de VOG. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201301115/1/A3.
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2012 in zaak nr. 12/2722 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2011 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) ten behoeve van de functie als commercieel medewerker afgewezen.
Bij besluit van 16 april 2012 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H. Loth, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.A. Oomen, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) doet de bestuursrechter uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.
Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is een verklaring omtrent het gedrag een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte ervan, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Bij de beoordeling van de aanvraag zijn de criteria toegepast die zijn gepubliceerd in de Beleidsregels VOG-NP-RP en IVB 2011 (Stcrt. 2011, 12842; hierna: de Beleidsregels).
Volgens paragraaf 3 wordt aan de aanvrager die niet in de justitiële documentatie voorkomt zonder meer een VOG afgegeven. Wanneer de aanvrager wel in de justitiële documentatie voorkomt, wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.1 wordt bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager een terugkijktermijn in acht genomen. Voor de terugkijktermijn zijn de periode waarover wordt teruggekeken en de uitgangspunten om te bepalen of een justitieel gegeven binnen de van toepassing zijnde terugkijktermijn valt van belang.
Volgens paragraaf 3.1.1 wordt ten aanzien van de periodes waarover wordt teruggekeken een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de terugkijktermijn, ten opzichte van de bewaartermijn van het justitiële gegeven, niet in duur wordt beperkt en gevallen waarin de terugkijktermijn wel in duur wordt beperkt. De beoordeling van de aanvraag vindt in beginsel plaats aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het JDS. Van de terugkijktermijn van vier jaren wordt afgeweken indien de aanvrager gedurende de voor zijn aanvraag relevante terugkijktermijn enige tijd een vrijheidsbeperkende straf of maatregel heeft ondergaan. In dat geval wordt de van toepassing zijnde terugkijktermijn (telkens) vermeerderd met de feitelijke duur van de vrijheidsbeperkende straf of maatregel. Dit totdat de terugkijktermijn bestaat uit in totaal vier jaren waarin geen sprake is van een vrijheidsbenemende straf of maatregel.
Indien binnen de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, betrekt de staatssecretaris bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag.
Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd, indien aan het objectieve criterium wordt voldaan. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid, waarvoor de VOG is aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.2.2 toetst de staatssecretaris of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
Volgens paragraaf 3.2.3 wordt het risico voor de samenleving uitgewerkt in een algemeen screeningsprofiel en specifieke screeningsprofielen. Op basis hiervan beoordeelt de staatssecretaris of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Volgens paragraaf 3.2.4 bepaalt de relatie tussen het justitiële gegeven en de functie, taak of bezigheid die de aanvrager gaat vervullen of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid. Een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid kan voorts bestaan op grond van:
- de aard van het delict of
- de locatie waar de werkzaamheden worden verricht.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang van de aanvrager bij de afgifte van de VOG zwaarder weegt dan dat van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven, hoewel aan het objectieve criterium wordt voldaan.
Volgens paragraaf 3.3.1 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
Om vast te stellen of het aangetroffen antecedent een belemmering kan vormen voor de afgifte van de VOG, gebruikt de staatssecretaris bij de Beleidsregels behorende screeningsprofielen die op grond van paragraaf 3.2.3 van de Beleidsregels zijn vastgesteld.
In het algemene screeningsprofiel met het risicogebied zakelijke transacties staat dat dit risicogebied tot doel heeft de maatschappelijke risico’s in kaart te brengen die zich kunnen voordoen bij het aangaan en onderhouden van zakelijke contacten. Dit risicogebied omvat onder andere overleg over offertes, advisering en bemiddeling, het voeren van onderhandelingen en het afsluiten van contracten. Het gevaar is aanwezig van omkoping, verduistering en chantage (afdreiging). Bedrijfs- of beroepsgeheimen kunnen worden gestolen en informatie kan worden gelekt.
2. De staatssecretaris heeft aan de, in bezwaar gehandhaafde, weigering om een VOG te verstrekken ten grondslag gelegd dat in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS) binnen de terugkijktermijn de volgende relevante justitiële gegevens op naam van [appellant] staan geregistreerd:
- een zaak betreffende drie feiten, namelijk diefstal, primair diefstal subsidiair poging tot diefstal en bedreiging, gepleegd op 19 december 2010. Deze zaak staat nog open.
- een onherroepelijke veroordeling op 1 juni 2011 wegens twee gevallen van diefstal tot vier weken gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, welke van kracht is tot 10 september 2013.
- een onherroepelijke veroordeling op 2 maart 2011 wegens diefstal onder strafverzwarende omstandigheden, bedreiging en belediging van een ambtenaar in functie tot vier maanden gevangenisstraf waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een bijzondere voorwaarde. Daarnaast is de tenuitvoerlegging gelast van de gevangenisstraf van één maand die bij veroordeling van 8 mei 2007 voorwaardelijk was opgelegd.
- een onherroepelijke veroordeling op 1 juli 2009 wegens bedreiging, beschadiging van goederen en diefstal tot twee maanden gevangenisstraf. Daarnaast is de tenuitvoerlegging gelast van de bij de veroordeling van 8 mei 2007 voorwaardelijk opgelegde verlenging van de proeftijd met de duur van één jaar.
Nu binnen de terugkijktermijn relevante justitiële gegevens op naam van [appellant] staan geregistreerd, heeft de staatssecretaris ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen bij de beoordeling betrokken, namelijk:
- een onherroepelijke veroordeling op 8 mei 2007 wegens meerdere gevallen van mishandeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf.
- een transactie op 11 augustus 1998 wegens openlijke geweldpleging, inhoudende schadevergoeding en het verrichten van arbeid ten algemenen nutte.
Volgens de staatssecretaris leveren deze delicten, indien herhaald in de door [appellant] beoogde functie, een risico op voor de samenleving.
De staatssecretaris heeft verder in het kader van het subjectieve criterium overwogen dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico’s zwaarder dient te wegen dan het belang dat [appellant] heeft bij de afgifte van de VOG.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan. Hiertoe voert hij aan dat uit het JDS blijkt dat hij geen ernstige delicten heeft gepleegd, zodat de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste en onvolledige feitengrondslag en ten onrechte heeft overwogen dat de op zijn naam geregistreerde strafbare feiten gezien de aard en ernst ervan bij uitstek niet te verenigen zijn met de functie van commercieel medewerker.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 11 juli 2012 in de zaak nr. 201107161/1/A3) dient de staatssecretaris bij de toepassing van het objectieve criterium te onderzoeken of de delicten, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zouden verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. Niet in geschil is dat in het JDS op naam van [appellant] strafbare feiten zijn geregistreerd. Om vast te stellen of de aangetroffen antecedenten een belemmering kunnen vormen voor de afgifte van de VOG, heeft de staatssecretaris de aanvraag getoetst aan de hand van het algemene screeningsprofiel met het risicogebied zakelijke transacties. De antecedenten van [appellant] hebben vooral betrekking op vermogensdelicten en bedreiging. Er bestaat een risico voor de veiligheid en het welzijn van de mensen met wie [appellant] zakelijke contacten onderhoudt. Dit risico is erin gelegen dat deze personen in aanraking komen met bedreiging. Er bestaat tevens een risico voor de veiligheid van vertrouwelijke informatie. Dit risico is erin gelegen dat vertrouwelijke informatie wordt toegeëigend of bevoegdheden worden misbruikt om [appellant] of derden financieel te bevoordelen. Gelet op de aard van de geregistreerde delicten en het van toepassing zijnde screeningsprofiel, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de staatssecretaris zich gelet op paragraaf 3.2 van de Beleidsregels op het standpunt heeft mogen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan. Het betoog faalt in zoverre.
3.2. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is de vraag of de antecedenten van [appellant] al dan niet als relatief lichte strafbare feiten moeten worden gekwalificeerd, gelet op paragraaf 3.2.2 en 3.3.1 van de Beleidsregels, geen onderdeel van de beoordeling of aan het objectieve criterium is voldaan, maar of aan het subjectieve criterium is voldaan. In dat kader wordt overwogen dat, gelet op de hoogte van de aan [appellant] opgelegde straffen, het geen lichte vergrijpen betreft. De ernst van de vergrijpen doet daarom niet af aan het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat aan het subjectieve criterium is voldaan. Derhalve kan het betoog ook in zoverre niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.
4. [appellant] betoogt dat de aangevallen uitspraak strijdig is met artikel 8:69 van de Awb nu de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de door hem ingediende beroepsgrond met betrekking tot de malaise op de arbeidsmarkt.
4.1. [appellant] heeft deze beroepsgrond in het beroepschrift onder verwijzing naar een aanvullend bezwaarschrift als herhaald en ingelast opgenomen, zodat dit onderdeel van het beroepschrift slechts een niet nader gemotiveerde herhaling van dat aanvullend bezwaarschrift is. In de overwegingen van het besluit op bezwaar is de staatssecretaris expliciet op de ingelaste argumentatie ingegaan. [appellant] heeft in het beroepschrift niet aangevoerd waarom de weerlegging van die grond in het besluit op bezwaar onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop hoefde de rechtbank niet op die grond in te gaan en derhalve is de aangevallen uitspraak niet in strijd met artikel 8:69 van de Awb. Het betoog faalt.
5. Voor zover [appellant] in hoger beroep zijn in eerdere instanties aangevoerde gronden slechts heeft herhaald en ingelast, wordt overwogen dat het hoger beroep een niet nader gemotiveerde herhaling is. In de overwegingen van de aanvallen uitspraak dan wel in de overwegingen van het besluit op bezwaar zijn onderscheidenlijk de rechtbank en de staatssecretaris op die gronden ingegaan. [appellant] heeft in het hoger beroep niet aangevoerd waarom die weerlegging onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop kan het aldus aangevoerde niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013
582-798.