ECLI:NL:RVS:2013:944

Raad van State

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
201305787/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • M.J.G. Driessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Monnickendam Binnen de Vesting 2013

Op 11 april 2013 heeft de raad van de gemeente Waterland het bestemmingsplan "Monnickendam Binnen de Vesting 2013" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft een verzoeker, wonend te [woonplaats], beroep ingesteld en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 13 augustus 2013 ter zitting behandeld, waarbij de raad vertegenwoordigd was door J. van Ruler. De voorzitter oordeelt dat het verzoek van de verzoeker, dat onder andere betrekking heeft op de bestemming van het perceel Haven 2, niet spoedeisend is. De voorzitter stelt vast dat de huidige bestemming "Bebouwing met winkels" op basis van het vigerende bestemmingsplan "Binnenstad 1976" niet in strijd is met de nieuwe bestemming. De verzoeker heeft geen spoedeisend belang aangetoond, aangezien de huidige bestemming niet ongunstig is voor zijn situatie. Daarnaast heeft de voorzitter ook de verzoeken van de verzoeker met betrekking tot de goot- en bouwhoogten en de wijzigingsbevoegdheid in artikel 38 van de planregels beoordeeld. De voorzitter concludeert dat er geen spoedeisend belang is en dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. De beslissing is genomen door de voorzitter, mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, in aanwezigheid van mr. M.J.G. Driessen, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 21 augustus 2013.

Uitspraak

201305787/2/R1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Waterland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Monnickendam Binnen de Vesting 2013" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 augustus 2013, waar de raad, vertegenwoordigd door J. van Ruler, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek van [verzoeker] ziet allereerst op de toegekende bestemming voor het perceel Haven 2. Hij betoogt dat ten onrechte aan het perceel Haven 2 een detailhandelsbestemming is toegekend, terwijl verder alle panden en gronden in het centrum zijn bestemd als "Gemengd".
2.1. Vaststaat dat op grond van het vigerende bestemmingsplan "Binnenstad 1976" aan het perceel Haven 2 de bestemming "Bebouwing met winkels" is toegekend en dat ingevolge artikel 13, eerste lid, van de voorschriften behorende bij voornoemd bestemmingsplan op grond van deze bestemming uitsluitend winkels met een verkoopoppervlakte van niet meer dan 35 m² zijn toegestaan.
Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt. [verzoeker] is in zoverre niet gebaat bij een schorsing, nu hierdoor het bestemmingsplan "Binnenstad 1976" van kracht zou blijven op grond waarvan eveneens een detailhandelsbestemming aan het perceel Haven 2 was toegekend. Een voorlopige voorziening die zou voorzien in de door [verzoeker] gewenste bestemming "Gemengd" voor het perceel Haven 2 moet te verstrekkend worden geacht.
3. Het verzoek van [verzoeker] heeft voorts betrekking op de toegestane goot- en bouwhoogten voor de percelen Haven 2 en Noordeinde 6, op het plandeel met de bestemming "Gemengd" voor de percelen Noordeinde 6 en 8, voor zover de twee percelen in één bouwvlak zijn opgenomen, en op het ingevolge artikel 6, lid 6.3, onder 2, van de planregels beperken van de verkoopvloeroppervlakte tot 35 m². Hij stelt dat in het vigerende bestemmingsplan "Binnenstad 1976" eveneens een maximale maat van winkels van 35 m² is toegestaan, maar dat daar geen beperking voor het aantal winkels is opgenomen. Voorts stelt [verzoeker] dat de toegestane goot- en bouwhoogten in het vigerende bestemmingsplan "Binnenstad 1976" hoger waren en betoogt hij dat in het nu voorliggende plan dezelfde hoogtes dienen te worden toegekend. Ten slotte betoogt hij dat door het opnemen van twee percelen in één bouwvlak de mogelijkheden voor twee hoofdgebouwen en erfbebouwing worden beperkt.
3.1. Ter zitting is vast komen te staan dat [verzoeker] geen concrete uitbreidingsplannen heeft waaraan de gewijzigde maximale goot- en bouwhoogten, het opnemen van de percelen Noordeinde 6 en 8 in één bouwvlak en de gewijzigde maximale vloeroppervlakte binnen de bestemming "Detailhandel" in de weg staan. De voorzitter overweegt dat reeds hierom geen sprake is van een spoedeisend belang.
Voor zover de raad zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat een ongewilde beperking volgt uit artikel 6, lid 6.3, onder 2, van de planregels en dat dit artikellid zou moeten worden gewijzigd in "het gebruik van de gronden en bouwwerken zodanig dat de verkoopvloeroppervlakte per winkel niet meer dan 35 m² bedraagt", overweegt de voorzitter dat dit standpunt, gelet op het ontbreken van spoedeisend belang, bij de beoordeling in de bodemprocedure zal worden betrokken.
4. Het verzoek van [verzoeker] is ten slotte gericht tegen de wijzigingsbevoegdheid in artikel 38 van de planregels.
4.1. Ingevolge artikel 38, lid 38.1, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de milieusituatie, het plan wijzigen in die zin dat de bestemmingen "Bedrijf", "Gemengd" en/of "Verkeer - Verblijf" alsmede de ter plaatse in deze bestemmingen aangeduide aanduidingen worden gewijzigd ten behoeve van detailhandel, dienstverlening, horeca en woningen.
Ingevolge lid 38.2, onder a, wordt de in lid 38.1 genoemde wijzigingsbevoegdheid uitsluitend toegepast ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2" en mag de bouwhoogte van de gebouwen ten hoogste 14 m bedragen.
4.2. De raad heeft ter zitting betoogd dat het verzoek van [verzoeker], voor zover gericht tegen artikel 38 van de planregels, dient te worden afgewezen nu het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is, omdat [verzoeker] geen rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang heeft. De raad heeft erop gewezen dat de dichtstbijgelegen gronden in eigendom van [verzoeker] zich bevinden op een afstand van ongeveer 80 m van de gronden waaraan de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2" is toegekend en dat [verzoeker] vanaf deze gronden vanwege de tussenliggende bebouwing geen zicht heeft op de gronden waaraan deze aanduiding is toegekend.
4.2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
4.2.2. Gezien de afstand van ongeveer 80 meter tussen de dichtstbijgelegen gronden in eigendom van [verzoeker] en de gronden waaraan de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2" is toegekend en nu op gronden met deze aanduiding een bouwhoogte van 14 m is toegestaan, ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het belang van [verzoeker] niet rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Derhalve bestaat geen grond voor de verwachting dat de Afdeling het beroep in de bodemprocedure om die reden niet-ontvankelijk zal achten.
4.3. De door [verzoeker] gevreesde detailhandel is eerst mogelijk na wijziging van het plan. Niet is gebleken dat hiertoe de procedure is aangevangen en de raad heeft ter zitting verklaard dat niet te verwachten is dat op korte termijn gebruik zal worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. De voorzitter is derhalve van oordeel dat er geen spoedeisend belang aanwezig is, aangezien eerst na de vaststelling van een wijzigingsplan, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, onomkeerbare gevolgen kunnen ontstaan.
5. Gelet op al het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Driessen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013
634.