ECLI:NL:RVS:2013:925

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
201210559/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van planschadevergoeding na wijziging van planologisch regime

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die zich richtte op de toekenning van een planschadevergoeding door het college van burgemeester en wethouders van Heerlen. Bij besluit van 5 juni 2008 had het college aan [appellant] een vergoeding voor planschade van € 6.360,00 toegekend, welke later werd verhoogd naar € 10.600,00 na een heroverweging van het bezwaar door het college. De rechtbank had in eerdere uitspraken geoordeeld dat het college de schadevergoeding toereikend had gemotiveerd, maar [appellant] was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 juli 2013 behandeld. Tijdens deze zitting heeft [appellant] zijn bezwaren tegen de adviezen van de taxateurs Tonnaer en Pickee naar voren gebracht, die de basis vormden voor de schadevergoeding. Hij betoogde dat de adviezen gebreken vertoonden en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de gevolgen van de planologische wijziging, zoals vermindering van zonlicht en toename van geluidsoverlast.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college de uitspraak van de Afdeling van 11 augustus 2010 in acht had genomen en dat de adviezen van Tonnaer en Pickee alle relevante schadefactoren hadden betrokken. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat de door [appellant] aangevoerde argumenten niet voldoende onderbouwd waren om de adviezen te weerleggen. De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201210559/1/A2.
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
appellant,
tegen de tussenuitspraak van 23 april 2012 en de uitspraak van 8 oktober 2012 van de rechtbank Maastricht in zaak nr. 10/2009 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2008 heeft het college aan [appellant] een vergoeding voor planschade ten bedrage van € 6.360,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, toegekend.
Bij besluit van 24 november 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar alsnog gegrond verklaard, het besluit op dat bezwaar van 7 november 2008 herroepen en aan [appellant] een vergoeding voor planschade ten bedrage van € 10.600,00 toegekend.
Bij tussenuitspraak van 23 april 2012 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld binnen zes weken na verzending daarvan aan het besluit klevende gebreken te herstellen met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen.
Bij besluit van 1 juni 2012 heeft het college met aanvulling van de motivering het besluit van 24 november 2010 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 8 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 november 2010 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken overgelegd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.M.M. Otermans, juridisch adviseur te Hoensbroek, vergezeld van H. Haemers, en het college, vertegenwoordigd door mr. W. Uland en mr. M.C.T. Linders, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde van belang en voor zover hier van belang, kent het college, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een besluit omtrent vrijstelling krachtens artikel 17 of 19 van de WRO schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden onderzocht of de verzoeker door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.
3. [appellant] is eigenaar van het perceel met woning aan de [locatie] te Hoensbroek (hierna: de woning). Hij heeft verzocht om vergoeding van planschade ten gevolge van door het college bij besluiten van 21 oktober 2004 en 28 juli 2005 krachtens artikel 19 van de WRO verleende vrijstellingen van het bestemmingsplan "Muisberg 1979", met toepassing waarvan op een naastgelegen perceel (hierna: het bouwperceel) een woonzorgcomplex is gerealiseerd.
Het college heeft het door [appellant] tegen het besluit van 5 juni 2008 gemaakte bezwaar bij besluit van 7 november 2008 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 2 december 2009 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat in een door haar gevraagd verslag van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening van 13 oktober 2009 is vermeld dat, ervan uitgaande dat de verleende vrijstellingen alleen betrekking hebben op de voor het bouwperceel geldende bouwvoorschriften, [appellant] ten gevolge van de vrijstellingen geen planologisch nadeel kan ondervinden door gewijzigd gebruik en dat het college bij het bepalen van de omvang van de planschade alle relevante schadefactoren heeft betrokken. Bij uitspraak van 11 augustus 2010 in zaak nr. 201000154/1/H2 heeft de Afdeling het daartegen door [appellant] ingestelde hoger beroep gegrond verklaard. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen, dat de bewoners van het woonzorgcomplex matig tot ernstig verstandelijk gehandicapt en hulpbehoevend zijn en 24 uurszorg ontvangen. Daarbij is overwogen dat geen sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning van het woonzorgcomplex en dat het college, door zich in het besluit van 7 november 2008 op het standpunt te stellen dat het gebruik als woonzorgcomplex in overeenstemming is met de voor het bouwperceel voorheen geldende woonbestemming, hieraan voorbij is gegaan.
4. Het college heeft aan de besluiten van 24 november 2010 onderscheidenlijk 1 juni 2012 door bureau Tonnaer opgestelde adviezen van 10 september 2010 onderscheidenlijk 10 mei 2012, aangevuld op 31 mei 2012, en door Pickee Makelaardij opgestelde taxatierapporten van 21 september 2010 onderscheidenlijk 9 mei 2012 (hierna ook gezamenlijk: de adviezen) ten grondslag gelegd.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het college de toegekende vergoeding voor planschade aldus toereikend heeft gemotiveerd, heeft miskend dat aan de adviezen van Tonnaer en Pickee zodanige gebreken kleven, dat het college daar niet op af mocht gaan. Hij voert aan dat uit de adviezen niet blijkt dat Tonnaer en Pickee de uitspraak van de Afdeling van 11 augustus 2010 in acht hebben genomen. Hij voert verder aan dat in die adviezen ten onrechte niet mede is betrokken dat ten gevolge van de planologische verandering minder zonlicht in zijn woning en meer schaduw in zijn tuin komt, geluidoverlast en parkeer- en verkeershinder zijn toegenomen, de gunstige ligging van zijn woning is aangetast en hij van het huidige gebruik van het bouwperceel tevens psychologische en lichamelijke ongemakken ondervindt. Hij voert ook aan dat hij ten gevolge van de schadefactoren ‘intensivering van het gebruik’, ‘afname van de privacy’ en ‘aantasting van het uitzicht’, die in de adviezen zijn betrokken, een groter planologisch nadeel lijdt dan in de adviezen is vermeld. Volgens [appellant] hebben de rechtbank en het college onvoldoende gewicht gehecht aan eerder door hem overgelegde taxatierapporten van Jamin Onroerendgoed van 15 april 2008 en Loomans Makelaardij van 18 november 2008 en een brief van makelaar/taxateur J.H.P. Horbach van 18 augustus 2008. Tot slot voert hij aan dat de vergelijkingspanden die Pickee bij haar taxaties heeft gehanteerd niet vergelijkbaar zijn met zijn pand, nu deze panden twee tussenwoningen en een hoekwoning zijn, terwijl hij een vrijstaande woning heeft, en omdat de panden op minder gunstige locaties liggen.
5.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college bij het besluit van 24 november 2010 de voormelde uitspraak van de Afdeling van 11 augustus 2010 in acht heeft genomen. In het aan dat besluit ten grondslag gelegde advies van Tonnaer van 10 september 2010 is vermeld dat die uitspraak betekent dat de planvergelijking moet worden aangepast. Volgens de aangepaste planvergelijking lijdt [appellant] ten gevolge van de vrijstellingen ook planologisch nadeel wegens gewijzigd gebruik, omdat het bouwperceel thans intensiever wordt gebruikt dan voorheen ingevolge het bestemmingsplan was toegestaan. Deze aanpassing heeft ertoe geleid dat Tonnaer het door [appellant] ten gevolge van de vrijstellingen geleden planologisch nadeel op het hogere bedrag van € 10.600,00 heeft bepaald.
De rechtbank heeft verder met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in de adviezen van Tonnaer en Pickee uit 2010 en 2012 alle relevante schadefactoren zijn betrokken. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat in het advies van Tonnaer van 10 mei 2012 terecht is vermeld dat de schadefactoren ‘intensivering van het woongebruik’, ‘afname van de privacy’ en ‘aantasting van het uitzicht door toename van de bouwmassa’ de omvang van de door [appellant] geleden planschade bepalen en dat de door [appellant] gestelde geluid-, parkeer- en verkeershinder en de door hem gestelde andere ongemakken die hij en zijn gezin van het zorgcentrum ondervinden mede zijn begrepen in de schadefactor ‘intensivering van het woongebruik’. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat in dit geval, gelet op de in aanmerking genomen schadefactoren, de door [appellant] gestelde ‘aantasting van de gunstige situering van zijn perceel’ niet mede bepalend is voor het door hem geleden planologisch nadeel. De stelling van [appellant] dat hij van het zorgcomplex ook beperking van zonlicht en toename van schaduw ondervindt, kan niet leiden tot het daarmee beoogde doel. Het college heeft eerder in een verweerschrift bij de rechtbank van 20 januari 2009 met juistheid vermeld, zoals ook volgt uit een kadastrale kaart in het dossier, dat het woonzorgcomplex ten noordoosten van de woning van [appellant] ligt. Gegeven deze ligging is niet aannemelijk dat het woonzorgcomplex in betekenisvolle mate de toetreding van zonlicht in zijn woning en tuin zal kunnen blokkeren.
De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat, nu de eerder door [appellant] overgelegde taxaties en brief dateren uit 2008 en derhalve geen reactie zijn op de adviezen van Tonnaer en Pickee uit 2010 en 2012, het college daarin terecht geen aanleiding heeft gevonden te twijfelen aan de juistheid van die adviezen. De rechtbank heeft ook met juistheid overwogen dat een brief van Wintraecken Advies, die [appellant] in beroep heeft overgelegd, niet kan dienen voor het bepalen van de omvang van het planologisch nadeel, reeds omdat daarin niet specifiek is ingegaan op de planologische verandering ten aanzien van de woning van [appellant]. [appellant] heeft zijn betoog dat Tonnaer de planschade op een te laag bedrag heeft bepaald niet anderszins onderbouwd. Hij heeft voorts zijn stelling dat de door Pickee gebruikte vergelijkingspanden niet vergelijkbaar zijn met zijn woning niet toereikend onderbouwd en niet aannemelijk gemaakt dat Pickee bij de taxatie van onjuiste vergelijkingspanden is uitgegaan.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg, en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013
507.