ECLI:NL:RVS:2013:920

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
201211190/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Participatiefonds inzake vergoeding uitkeringskosten leerkracht

In deze zaak heeft de stichting Stichting Zaan Primair beroep ingesteld tegen een besluit van het Participatiefonds, dat op 20 maart 2012 het verzoek om vergoeding van uitkeringskosten, voortvloeiend uit het ontslag van een leerkracht, buiten behandeling heeft gelaten. Het Participatiefonds verklaarde het bezwaar van de stichting ongegrond op 18 oktober 2012. De stichting stelde dat het ontslag van de leerkracht een vervangingsbetrekking betrof, waardoor de fatale termijn voor het indienen van een vergoedingsverzoek niet van toepassing zou zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 augustus 2013 behandeld. De stichting was vertegenwoordigd door mr. V.G.A. Kellenaar, terwijl het Participatiefonds werd vertegenwoordigd door mr. M. Wieërs en mr. H.P. Coppens. De Raad van State overwoog dat volgens de Wet op het primair onderwijs de kosten van werkloosheidsuitkeringen in mindering worden gebracht op de bekostiging, tenzij voorafgaand aan het ontslag een verzoek tot vergoeding is ingediend. De Raad oordeelde dat de ontslagen leerkracht niet op basis van een vervangingsbetrekking was aangesteld, maar op basis van een regulier tijdelijk dienstverband. Hierdoor was de fatale termijn van toepassing en kon het verzoek om vergoeding niet meer worden ingediend. De Raad verklaarde het beroep van de stichting ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201211190/1/A2.
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Zaan Primair, gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad,
appellante,
en
het bestuur van het Participatiefonds (hierna: het Participatiefonds),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2012 heeft het Participatiefonds het verzoek van de stichting om vergoeding van de uitkeringskosten die voortvloeien uit het ontslag van een leerkracht buiten behandeling gelaten.
Bij besluit van 18 oktober 2012 heeft het Participatiefonds het door de stichting hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld.
Het Participatiefonds heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2013, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. V.G.A. Kellenaar, werkzaam bij Leeuwendaal advies, en het Participatiefonds, vertegenwoordigd door mr. M. Wieërs en mr. H.P. Coppens, beiden werkzaam bij het Participatiefonds, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 138, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO), worden op de bekostiging in mindering gebracht de kosten van werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet. De eerste volzin is niet van toepassing, indien de rechtspersoon, bedoeld in artikel 184, op een daartoe strekkend verzoek van het bevoegd gezag, voorafgaand aan het ontslag heeft ingestemd met het ten laste van die rechtspersoon brengen van de kosten van uitkeringen of suppleties als bedoeld in de eerste volzin.
Ingevolge artikel 184, eerste lid, is het bevoegd gezag van een school onderscheidenlijk het bestuur van een centrale dienst aangesloten bij een door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan te wijzen rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt waarborgen te bieden voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet ten behoeve van gewezen personeel.
Ingevolge het vierde lid stelt de rechtspersoon regels vast voor de behandeling, beoordeling en beantwoording van een verzoek van het bevoegd gezag onderscheidenlijk het bestuur van de centrale dienst als bedoeld in artikel 138, derde lid.
Het Participatiefonds is de in artikel 184, eerste en vierde lid, van de WPO bedoelde rechtspersoon. Het heeft voor het schooljaar 2010-2011 krachtens voorgaande bepaling het "Reglement Participatiefonds voor het Primair Onderwijs voor het schooljaar 2010-2011" (hierna: het Reglement) vastgesteld, dat in werking is getreden op 10 februari 2010 en betrekking heeft op alle ontslagen die per of na 1 augustus 2010 zijn of worden geëffectueerd.
Ingevolge artikel 1.16 van het Reglement wordt onder instroomtoets de toetsing van een door het bevoegd gezag bij het Participatiefonds ingediend vergoedingsverzoek verstaan.
Ingevolge artikel 1.36 wordt onder een vervangingsbetrekking een aanstelling van een personeelslid ter vervanging, niet zijnde bij detachering, waarbij het betreft vervanging bij de in de toelichting limitatief opgesomde vormen van afwezigheid verstaan.
Ingevolge artikel 3.2 wordt van elk ontslag per of na 1 augustus 2010 bij de Uitvoeringsorganisatie Participatiefonds melding gedaan. De melding wordt in ieder geval gedaan binnen vier weken na de beëindiging van het dienstverband. De beoordeling van het vergoedingsverzoek geschiedt door middel van een toetsing van deze melding.
Ingevolge artikel 3.3 rappelleert het Participatiefonds, indien de melding hem niet heeft bereikt, het bevoegd gezag één maal. Dit rappel geschiedt op basis van een periodieke vergelijking van de door Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen toegekende uitkeringen en de bij het Participatiefonds gemelde ontslagen.
Ingevolge artikel 3.3.1, aanhef en onder a, kan, als de melding niet binnen zes weken na het rappel door het Participatiefonds wordt ontvangen, geen vergoedingsverzoek meer worden ingediend. Deze termijn van zes weken is een fatale termijn. Indien de melding buiten deze termijn wordt ontvangen, wordt deze niet in behandeling genomen en blijven de uitkeringskosten welke voortvloeien uit het ontslag op basis van artikel 138, derde lid, van de WPO voor rekening van het bevoegd gezag. De fatale termijn blijft buiten toepassing indien het gaat om het eindigen van een vervangingsbetrekking waaraan geen reguliere aanstelling vooraf is gegaan. Het bevoegd gezag toont in die gevallen door middel van het overleggen van een akte van aanstelling dan wel een akte van benoeming aan dat er daadwerkelijk sprake is van de beëindiging van een vervangingsbetrekking.
2. Wegens het uitblijven van een melding door de stichting naar aanleiding van het ontslag van een leerkracht heeft het Participatiefonds de stichting bij brief van 21 september 2011 verzocht binnen zes weken alsnog dit ontslag te melden.
Het Participatiefonds heeft vastgesteld dat de stichting niet op evenbedoeld verzoek heeft gereageerd en dat om die reden voor de stichting geen mogelijkheid meer bestaat om het ontslag alsnog voor een instroomtoets aan te melden, zodat de werkloosheidskosten zullen worden verrekend met de door de stichting te ontvangen personele bekostiging.
Bij brief van 12 april 2012 heeft de stichting alsnog gereageerd op de brief van het Participatiefonds van 21 september 2011. De stichting heeft bij deze brief gesteld dat het ontslag niet is gemeld, omdat het een beëindiging van een vervangingsbetrekking betreft.
Bij brief van 13 april 2012 heeft de stichting bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 maart 2012. Volgens de stichting had de ontslagen leerkracht een vervangingsbetrekking en is de door het Participatiefonds bij brief van 21 september 2011 gestelde termijn daarom geen fatale termijn als bedoeld in artikel 3.3.1, aanhef en onder a, van het Reglement.
Aan de ongegrondverklaring van het bezwaar heeft het Participatiefonds ten grondslag gelegd dat de ontslagen leerkracht op basis van een regulier tijdelijk dienstverband bij de stichting werkzaam was, te weten een tijdelijk dienstverband wegens rugzakformatie, en dat de termijn van artikel 3.3.1, aanhef en onder a, van het Reglement haar derhalve kan worden tegengeworpen.
3. De stichting betoogt dat het Participatiefonds de fatale termijn ten onrechte niet buiten toepassing heeft gelaten nu de ontslagen leerkracht niet alleen op basis van een regulier tijdelijk dienstverband, wegens rugzakformatie, bij haar werkzaam was, maar dat deze tevens werkzaam was op basis van een vervangingsbetrekking.
3.1. Uit artikel 1.36 van het Reglement volgt dat voor de beantwoording van de vraag of een leerkracht een vervangingsbetrekking heeft, de aard van zijn aanstelling beslissend is. Volgens de akte van aanstelling was de ontslagen leerkracht aangesteld op grond van "rugzakformatie". De leerkracht was derhalve niet aangesteld op basis van een vervangingsbetrekking. Dat de leerkracht gedurende de aanstelling ook andere leerkrachten heeft vervangen en de werkzaamheden die hij in dit verband heeft verricht hebben bijgedragen aan het urenverlies waaruit de aanspraak op een werkloosheidsuitkering is ontstaan, zoals de stichting stelt, doet, gelet op het vorenstaande, niet ter zake. Het Participatiefonds heeft dit dan ook terecht niet in zijn besluit betrokken en terecht de fatale termijn niet buiten toepassing gelaten.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013
362-735.