201211771/1/V2.
Datum uitspraak: 23 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister van Buitenlandse Zaken,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 22 november 2012 in zaak nr. 11/41438 in het geding tussen:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kinderen (hierna tezamen: de vreemdelingen),
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft de minister aanvragen van de vreemdelingen om hun een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 5 december 2011 heeft de minister het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 november 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. In de grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2012 in zaak nr. 201100048/1/V2 heeft overwogen dat de door hem tegengeworpen tegenstrijdigheden tussen de verklaringen van de vreemdeling en die van [de referent] enkel zien op het niet aannemelijk zijn van een feitelijke gezinsband tussen hen en dat, nu bij een biologische band tussen de kinderen en de ouders wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de kinderen tot het gezin van de referent behoren, hij de aanvragen niet zonder nader onderzoek of een nadere motivering met betrekking tot het verbroken zijn van die feitelijke gezinsband had mogen afwijzen. Hiertoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank het in paragraaf C2/6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 neergelegde toetsingskader heeft miskend en ten onrechte niet heeft beoordeeld of hij op grond van de genoemde tegenstrijdigheden in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat de vreemdelingen niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten tijde van het vertrek van de referent uit het land van herkomst feitelijk tot diens gezin behoorden.
2.1. De in de grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling eerder (bij uitspraak van 28 mei 2013 in zaak nr. 201209349/1/V1) beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die ook hier van toepassing zijn, volgt dat de grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen de staatssecretaris overigens in de grief aanvoert, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 5 december 2011 toetsen in het licht van de daartegen voorgedragen beroepsgronden, voor zover deze na hetgeen hiervoor is overwogen nog bespreking behoeven.
4. De vreemdelingen betogen in beroep dat de staatssecretaris de aanvragen ten onrechte heeft afgewezen vanwege vermeende tegenstrijdige verklaringen van de vreemdeling en de referent. Hiertoe voeren zij aan dat het identificerend gehoor op de ambassade en de verslaglegging daarvan niet voldoen aan de vereiste zorgvuldigheid, waarbij zij wijzen op de lange duur van het gehoor, het feit dat de vreemdeling analfabeet is, dat zij last had van psychische problemen, dat gebruik is gemaakt van een Somalische tolk uit Ethiopië, dat geen rechtstreekse vertaling naar het Nederlands maar naar het Engels heeft plaatsgevonden, dat door een medewerker van de ambassade is vertaald naar het Nederlands en dat er geen mogelijkheid tot het indienen van correcties en aanvullingen was.
4.1. Uit het verslag van het identificerend gehoor blijkt dat de gehoormedewerker bij aanvang van het gehoor heeft geverifieerd of de vreemdeling en de tolk dezelfde taal spraken en dat hij de vreemdeling heeft verzocht direct kenbaar te maken als zij de vragen niet goed begrijpt of de tolk niet goed verstaat. De vreemdeling heeft na afloop van het gehoor verklaard geen op- of aanmerkingen te hebben over de manier waarop het gehoor heeft plaatsgevonden en de tolk goed te hebben begrepen en verstaan. De staatssecretaris heeft voorts in het besluit van 5 december 2011 kenbaar gemaakt dat de door hem gebruikte tolken een zeer ruime staat van dienst hebben, dat de ambassade niet aan hun professionaliteit en integriteit twijfelt en dat de ambassademedewerkers die de gehoren houden, beschikken over een goede kennis van de Engelse taal. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de vreemdeling haar stelling dat zij last had van psychische problemen niet nader heeft onderbouwd, bestaat geen grond voor het oordeel dat het gehoor op de ambassade en de verslaglegging daarvan niet voldoen aan de vereiste zorgvuldigheid.
Zoals volgt uit de uitspraak van 10 oktober 2012 in zaak nr. 201200425/1/V1, is er voorts geen rechtsregel die de staatssecretaris verplicht om de vreemdelingen in de gelegenheid te stellen om aanvullingen en correcties op het verslag van het gehoor in te dienen voordat hij een besluit neemt op hun aanvragen.
De beroepsgrond faalt.
5. De vreemdelingen betogen voorts dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten tijde van het vertrek van de referent uit Somalië feitelijk tot zijn gezin behoorden en dat het besluit van 5 december 2011 in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Zij voeren hiertoe aan dat de verklaringen van de vreemdeling en de referent in grote lijnen en op relevante punten met elkaar overeenstemmen. Over de duur van de werkzaamheden van de referent hebben zij in bezwaar reeds betoogd dat de verklaring van de vreemdeling hierover verkeerd is vertaald. Hun verklaringen over de geboorte van hun dochter Misbal verschillen alleen wat betreft het geboortejaar. De overleden zus van de referent die de vreemdeling niet heeft genoemd is al geruime tijd overleden en dit punt is van ondergeschikt belang, aldus de vreemdelingen.
5.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling biedt de Vreemdelingenwet 2000 buiten artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, geen grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel ter bescherming van "family life", als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en dient de beoordeling van de toepassing van artikel 8 van het EVRM buiten voormelde bepalingen plaats te vinden in de procedure over een verblijfsvergunning regulier (onder meer de uitspraak van 19 oktober 2010 in zaak nr. 201001188/1/V1).
5.2. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 5 december 2011 op het standpunt gesteld dat bevreemdingwekkend is dat de referent heeft verklaard dat hij van 2003 tot 2005 heeft gewerkt als visverkoper, terwijl de vreemdeling in het gehoor heeft verklaard dat hij dit werk slechts drie maanden heeft verricht. Dat zij drie jaar zou hebben gezegd acht de staatssecretaris niet aannemelijk, nu haar de vraag later ter verificatie nogmaals is gesteld en zij haar eerdere verklaring toen niet heeft gecorrigeerd. Voorts hebben de vreemdeling en de referent niet alleen tegenstrijdig verklaard over de geboortedatum van hun dochter [..], maar ook over de gezinssituatie op het moment van vertrek. De referent heeft verklaard dat zij is geboren op 10 september 2009 en dat hij drie kinderen had toen hij wegging, terwijl de vreemdeling heeft verklaard dat hun dochter is geboren op [datum], dat zij met de referent en twee kinderen samenwoonde toen hij vertrok en dat zij pas na zijn vertrek wist dat zij zwanger was. Ten slotte heeft de vreemdeling [..], de overleden zus van de referent, in het interview niet genoemd en heeft zij verklaard dat [..], de andere zus van de referent, voor haar huwelijk met de referent zou zijn overleden, terwijl de referent heeft verklaard dat [..] in 2005, dus na hun huwelijk, is overleden. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vreemdelingen niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten tijde van het vertrek van de referent uit Somalië feitelijk tot zijn gezin behoorden.
De beroepsgrond faalt.
6. De vreemdelingen hebben zich ten slotte op artikel 4:84 van de Awb beroepen en betogen dat de staatssecretaris in afwijking van het beleid gezien de bijzondere omstandigheden van dit geval in elk geval tot afgifte van een mvv had dienen over te gaan. Zij wijzen erop dat de kinderen bij afwijzing niet herenigd worden met hun vader uitsluitend vanwege de vermeende tegenstrijdige verklaringen van hun ouders.
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen zijn omstandigheden die binnen de strekking en reikwijdte van dat beleid vallen en die bij de totstandkoming daarvan zijn betrokken, niet als bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb, aan te merken (onder meer de uitspraak van 15 juli 2009 in zaak nr. 200808634/1/V3). Hetgeen de vreemdelingen hebben aangevoerd, heeft de staatssecretaris terecht niet aangemerkt als omstandigheden die niet geacht kunnen worden reeds bij de vaststelling van het beleid te zijn betrokken.
De beroepsgrond faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 22 november 2012 in zaak nr. 11/41438;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Loon
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2013
43-698