201207459/1/A2.
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 7 juni 2012 in zaak nr. 11/6343 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (thans: de staatssecretaris van Economische Zaken; hierna: de staatssecretaris).
Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2011 heeft de staatssecretaris een aan de rechtsvoorganger van [appellante] toegekende tegemoetkoming ingetrokken en een bedrag van € 28.085,94, vermeerderd met de wettelijke rente, van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 2 november 2011 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juni 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A.C.F. Berkhof, advocaat te Goes, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.E.W. Tieleman, werkzaam bij het ministerie van Economische Zaken, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van de Kaderwet LNV-subsidies kan de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij subsidies verlenen met betrekking tot activiteiten die in het beleid inzake de landbouw passen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, kunnen, onverminderd hoofdstuk 3 van de Financiële-verhoudingswet, bij ministeriële regeling de activiteiten, waarvoor subsidie kan worden verleend, nader worden bepaald, alsmede andere criteria voor die verlening worden vastgesteld.
De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft op 30 januari 2006 krachtens die bepaling de Tegemoetkomingsregeling oogstschade 2002 (Stcrt. 2006, nr. 23; hierna: de Regeling) vastgesteld die voorziet in een tegemoetkoming in schade aan gewassen als gevolg van extreme weersomstandigheden in de vorm van bovengemiddeld zware regenval in augustus 2002.
Ingevolge artikel 1 wordt in deze regeling verstaan onder:
[…];
b. schadetermijn: de op 1 augustus 2002 in gang zijnde teeltcyclus, uiterlijk eindigend op 1 juli 2003;
c. schadeperiode: 1 augustus 2002 tot en met 31 augustus 2002;
[…].
Ingevolge artikel 2 van de Regeling is zij van toepassing op natuurlijke personen of rechtspersonen die:
a. in het jaar 2002 in Nederland een landbouwbedrijf voor eigen rekening en risico exploiteerden, en
b. in de schadetermijn schade hebben geleden.
Ingevolge artikel 3 kan de minister op aanvraag een tegemoetkoming verstrekken voor de in de schadeperiode veroorzaakte schade aan gewassen.
Ingevolge artikel 6, aanhef en onder c, wordt de tegemoetkoming in de schade, bedoeld in artikel 3, verstrekt indien de gewassen op het landbouwbedrijf ten minste gedurende vijf aaneengesloten jaren zijn verzekerd tegen schade aan gewassen als gevolg van zware regenval.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, zijn de afdelingen 4.2.5 tot en met 4.2.7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de verstrekking van een tegemoetkoming op basis van deze regeling van toepassing.
Ingevolge het tweede lid worden bij de terugvordering onverschuldigd betaalde bedragen ter zake van tegemoetkoming, vermeerderd met de wettelijke rente over de periode vanaf de eerste betaling tot aan het moment van algehele voldoening.
Ingevolge artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan het bestuursorgaan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen, indien de subsidie-ontvanger na de subsidievaststelling niet aan aan de subsidie verbonden verplichtingen heeft voldaan.
Ingevolge het tweede lid werkt de intrekking of wijziging terug tot en met het tijdstip, waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
2. [appellante] exploiteert een land- en tuinbouwonderneming en heeft in augustus 2002 oogstschade geleden door langdurige hevige regenval.
Bij besluit van 20 november 2006 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit haar een tegemoetkoming voor oogstschade ten bedrage van € 28.085,94 toegekend.
Aan het besluit van 21 april 2011, gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 2 november 2011, heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat [appellante] niet gedurende een periode van vijf aaneengesloten jaren tegen schade aan gewassen als gevolg van zware regenval verzekerd is geweest.
3. [appellante] betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Regeling moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid, nu de Afdeling in haar uitspraak van 21 oktober 2009 in zaak nr. 200809061/1/H2 heeft geoordeeld dat de Regeling een algemeen verbindend voorschrift is. Gelet op het hiernavolgende leidt dit evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
4. [appellante] betoogt dat zij door overmacht niet in staat was te voldoen aan de verplichting al haar gewassen gedurende een periode van vijf aaneengesloten jaren te verzekeren tegen schade als gevolg van zware regenval. Zij voert aan dat zij haar gewassen, bestaande uit tarwe en zacht fruit, vanaf 1 januari 2005 bij verzekeringsmaatschappij Aquapol had verzekerd, maar dat die verzekering met ingang van 1 januari 2009 door Aquapol is beëindigd. Er waren in 2009 geen andere verzekeringsmaatschappijen die schade aan zacht fruit als gevolg van zware regenval konden verzekeren. Verder was het volgens [appellante] niet mogelijk een afzonderlijke verzekering af te sluiten voor haar tarwegewassen, omdat verzekeringsmaatschappijen vrijwel uitsluitend een verzekering wensen af te sluiten voor het gehele teeltplan van een onderneming.
4.1. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellante], ook indien het afsluiten van een verzekering tegen schade aan haar zacht fruitgewassen als gevolg van zware regenval niet mogelijk was, in ieder geval gehouden was voor haar tarwegewassen een verzekering af te sluiten. Anders dan [appellante] betoogt, kan uit de door haar overgelegde stukken niet worden afgeleid dat dit niet mogelijk was, omdat verzekeringsmaatschappijen alleen voor het gehele teeltplan van een onderneming een verzekering wensen af te sluiten. In het e-mailbericht van 20 december 2011 van verzekeringsmaatschappij AgriVer is uitdrukkelijk vermeld dat de akkerbouwgewassen van [appellante] voor een regenwateroverlastverzekering aangeboden hadden kunnen worden. De staatssecretaris was dan ook bevoegd de aan [appellante] toegekende tegemoetkoming in te trekken, omdat zij niet gedurende een periode van vijf aaneengesloten jaren tegen schade aan gewassen als gevolg van zware regenval verzekerd is geweest.
Het betoog faalt.
5. Voorts faalt ook het betoog van [appellante] dat de staatssecretaris door het terugvorderen van de tegemoetkoming in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Anders dan zij betoogt, brengt de omstandigheid, dat de staatssecretaris haar niet heeft geïnformeerd over de mogelijkheid van terugvordering van de haar toegekende tegemoetkoming, niet met zich dat hij in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld, nu de Regeling op dit punt voldoende duidelijk is en zij van die mogelijkheid derhalve op de hoogte kon zijn.
Evenmin heeft de staatssecretaris in strijd met het evenredigheidsbeginsel gehandeld. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 januari 2012 in zaak nr. 201106841) draagt de eis van een aaneengesloten verzekeringsperiode van ten minste vijf jaar volgens de toelichting op de Regeling bij aan een structurele oplossing van het terugkerende probleem van grote schade in de agrarische sector ten gevolge van zware regenval en is die eis zo essentieel voor het in aanmerking kunnen komen voor een tegemoetkoming, dat de tegemoetkoming zal worden teruggevorderd als aan die eis niet wordt voldaan.
Nu het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel in het verlengde liggen van het beroep op overmacht dat hiervoor onder 4.1 is verworpen, behoeft het beroep van [appellante] op deze beginselen geen afzonderlijke bespreking.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Krokké
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013
686.