ECLI:NL:RVS:2013:908

Raad van State

Datum uitspraak
20 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
201208825/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De aanvraag werd op 3 augustus 2012 afgewezen, waarna de vreemdeling in beroep ging bij de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage. Deze verklaarde het beroep op 30 augustus 2012 ongegrond. De vreemdeling stelde hoger beroep in tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft op 20 augustus 2013 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de voorzieningenrechter niet had onderkend dat de staatssecretaris zich niet zonder nader onderzoek op het standpunt had mogen stellen dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer naar China een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De vreemdeling, afkomstig uit Tibet, had aangevoerd dat zij bij terugkeer te vrezen heeft voor een behandeling die in strijd is met haar mensenrechten.

De Raad van State vernietigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het beroep van de vreemdeling alsnog gegrond. Het besluit van de minister werd vernietigd wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.416,00 werden vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral in gevallen waarin mensenrechten in het geding zijn.

Uitspraak

201208825/1/V4.
Datum uitspraak: 20 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 30 augustus 2012 in zaken nrs. 12/24796 en 12/24797 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie).
Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 30 augustus 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Hetgeen als eerste tot en met vijfde grief is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3. In de zesde grief klaagt de vreemdeling dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar China te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). De vreemdeling verwijst ter toelichting onder meer naar het algemeen ambtsbericht inzake China van de minister van Buitenlandse Zaken van juni 2010 (hierna: het ambtsbericht).
4. De staatssecretaris heeft zich in het besluit op het standpunt gesteld dat de enkele omstandigheid dat de vreemdeling afkomstig is uit Tibet en behoort tot de Tibetaanse bevolkingsgroep, niet voldoende is om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Nu de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM of dat zij bij terugkeer zal worden gearresteerd, slaagt het beroep op artikel 3 van het EVRM niet, aldus de staatssecretaris.
5. Het ambtsbericht vermeldt dat China geen bijzondere aandacht heeft voor teruggekeerde asielzoekers, met uitzondering van personen afkomstig uit Tibet. Deze laatsten worden bij terugkeer routinematig ondervraagd over hun verblijf in het buitenland. Voorts vermeldt het ambtsbericht dat over de behandeling van Tibetanen bij terugkeer naar China maar zeer beperkt informatie beschikbaar is, op basis waarvan het niet mogelijk is hierover algemene uitspraken te doen.
6. Gezien de inhoud van het ambtsbericht en onder verwijzing naar de uitspraak van 9 januari 2013 in zaak nr. 201109034/1/V2 overweegt de Afdeling dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat de staatssecretaris zich niet zonder nader onderzoek op het standpunt heeft mogen stellen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij als Tibetaan bij terugkeer naar China een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
De grief slaagt.
7. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 3 augustus 2012 alsnog gegrond verklaren en dit besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb vernietigen.
8. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 30 augustus 2012 in zaak nr. 12/24796;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 3 augustus 2012, V-nummer: [v-nummer];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Prins
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2013
348-764