201208111/1/R2.
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Drempt, gemeente Bronckhorst,
2. [appellant sub 2], wonend te Steenderen, gemeente Bronckhorst,
3. [appellant sub 3], wonend te Steenderen, gemeente Bronckhorst,
4. [appellant sub 4A] en [appellante sub 4B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]), wonend te Baak, gemeente Bronckhorst,
5. [appellant sub 5A], [appellant sub 5B], [appellante sub 5C] en
[appellant sub 5D] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 5]), wonend te Toldijk, gemeente Bronckhorst,
6. [appellant sub 6A] en [appellante sub 6B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 6]), wonend te Baak, gemeente Bronckhorst,
7. [appellant sub 7A] en [appellante sub 7B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 7]), wonend te Baak, gemeente Bronckhorst,
8. [appellant sub 8], wonend te Hummelo, gemeente Bronckhorst,
9. [appellante sub 9], gevestigd te Olburgen, gemeente Bronckhorst, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 9]),
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Landgoed Baak B.V. (hierna: Landgoed Baak B.V.), gevestigd te Gouda,
11. [appellant sub 11], wonend te Baak, gemeente Bronckhorst,
en
de raad van de gemeente Bronckhorst,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Steenderen/Hummelo en Keppel" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellante sub 9], Landgoed Baak B.V. en [appellant sub 11] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Landgoed Baak B.V. heeft haar zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2013, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3], allen vertegenwoordigd door drs. R.A.M. van Woerden, [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellant sub 11], allen vertegenwoordigd door ir. L.E. Brouwer, Landgoed Baak B.V., vertegenwoordigd door ing. J.A.W.M. Niks, bijgestaan door ir. L.E. Brouwer, en de raad, vertegenwoordigd door drs. P. Roerdink en mr. G.H. Knoef-Vruggink, zijn verschenen. Tevens is het Waterschap Rijn en IJssel, vertegenwoordigd door mr. M.A.J.J. van Wijk, gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een planologische regeling voor het buitengebied van de voormalige gemeenten Steenderen en Hummelo en Keppel.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. [appellant sub 1] richt zich tegen de bestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" ter plaatse van het bouwvlak op zijn perceel [locatie 1] te Drempt. De raad heeft volgens [appellant sub 1] ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat het bouwvlak op zijn perceel geheel is omdijkt in verband met het overstromingsrisico ter plaatse en dat deze gronden derhalve geen waterstaatkundige functie meer hebben. [appellant sub 1] voert aan dat hiermee reeds in het voorheen geldende plan geen rekening is gehouden en dat dit misverstand in het voorliggende plan niet moet worden voortgezet.
Voorts betoogt hij dat door de bij de bestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" behorende planregels een normale agrarische bedrijfsvoering met bijbehorende uitbreidingsmogelijkheden binnen het bouwvlak onmogelijk wordt gemaakt. Volgens [appellant sub 1] heeft de raad een onvolledige belangenafweging aan zijn besluit ten grondslag gelegd. Tevens betoogt [appellant sub 1] dat artikel 31 van de planregels onduidelijk geformuleerd is en innerlijk tegenstrijdig is, zodat het plan in zoverre in strijd is met de rechtszekerheid. Hierbij wijst [appellant sub 1] er nog op dat het voorheen geldende plan meer uitbreidingsmogelijkheden bood.
3.1. De raad stelt dat de aanleg van de kade rond de bebouwing van [appellant sub 1] geen reden is om de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" van dat deel van het perceel van [appellant sub 1] te verwijderen. Voorts stelt de raad dat het oprichten van nieuwe bouwwerken mogelijk is als daarvoor een omgevingsvergunning is verleend.
3.2. Het plan voorziet voor het perceel [locatie 1] te Drempt in de bestemmingen "Agrarisch met waarden - Landschap" en "Waterstaat - Waterstaatkundige functie".
Ingevolge artikel 4, lid 4.1.1, van de planregels, zijn gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" onder meer bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden en voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met bijbehorende nevenfuncties.
Ingevolge artikel 31, lid 31.1, van de planregels, zijn voor de bestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs, voor de waterhuishouding, voor verkeer te water en voor aanleg, onderhoud en verbetering van de hoofdwaterkering, alsmede voor vergroting van de afvoercapaciteit.
Ingevolge artikel 31, lid 31.2, van de planregels mag op gronden waaraan genoemde bestemming is toegekend niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, werken geen bouwwerken zijnde en normale onderhouds- en beheerswerkzaamheden, alleen uitsluitend ten behoeve van de genoemde bestemming.
Ingevolge artikel 31, lid 31.3, van de planregels, voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag van het bepaalde in artikel 31, lid 31.2, afwijken door middel van een omgevingsvergunning ten behoeve van:
a. het oprichten van bouwwerken overeenkomstig de regels van de ter plaatse geldende bestemmingen;
b. de gedeeltelijke of gehele vervangende herbouw/vernieuwing van een bouwwerk, mits de oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot ten opzichte van de bestaande oppervlakte;
c. een éénmalige uitbreiding van ten hoogste tien procent van de bestaande bebouwing.
Het bouwen kan slechts plaatsvinden nadat de rivierbeheerder hieromtrent is gehoord en heeft geadviseerd.
3.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het perceel [locatie 1] in een gebied is gelegen dat bij hoogwater noodzakelijk is voor de afvoer van water en voor een goede waterhuishouding. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat de kade rond de bebouwing van [appellant sub 1] geen primaire waterkering vormt, nu het beheer en onderhoud van dit dijklichaam bij [appellant sub 1] berusten. Het Waterschap Rijn en IJssel, dat als rivierbeheerder toestemming heeft verleend voor de aanleg van de kade, heeft te kennen gegeven voor de achterliggende gronden niet eenzelfde beschermingsniveau te kunnen garanderen als voor gronden die wel achter een primaire waterkering zijn gelegen, nu het Waterschap zelf niet de beheerder is van de kade. Ter zitting heeft het Waterschap bevestigd dat het perceel [locatie 1], gelet op de ligging ervan, een waterstaatkundig belang heeft.
Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid aan de gronden die binnen de kade rond de bebouwing van [appellant sub 1] zijn gelegen, de bestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" kunnen toekennen. Het betoog faalt.
3.4. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] dat hij het onevenredig bezwarend acht dat hij een omgevingsvergunning moet aanvragen voor het oprichten van bouwwerken, wordt het volgende overwogen. De raad heeft onweersproken gesteld dat het in artikel 31, lid 31.3, onder a, van de planregels opgenomen vereiste om een omgevingsvergunning aan te vragen voor het oprichten van bouwwerken overeenkomstig de regels van de ter plaatse geldende bestemmingen, overeenkomt met de in het voorheen geldende plan opgenomen regeling. Dat het oprichten van bouwwerken ter plaatse van de bestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" niet bij recht mogelijk is gemaakt, maar eerst een omgevingsvergunning voor het bouwen dient te worden verleend, acht de Afdeling in dit geval niet onredelijk. Het waterstaatkundige belang rechtvaardigt dat de rivierbeheerder over het oprichten van bouwwerken ter plaatse wordt geraadpleegd. Niet is gebleken dat aan de voorwaarden voor verlening van een dergelijke omgevingsvergunning niet kan worden voldaan. Het betoog faalt.
3.5. Voor zover [appellant sub 1] heeft betoogd dat het plan ten onrechte voorziet in minder uitbreidingsmogelijkheden dan het voorheen geldende plan, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
In reactie op het beroepschrift van [appellant sub 1] heeft de raad te kennen gegeven artikel 31, lid 31.3, onder b, en artikel 31, lid 31.3, onder c, van de planregels, overbodig te achten. Uit artikel 31, lid 31.3, onder a, van de planregels volgt immers dat een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het oprichten van bouwwerken overeenkomstig de regels van de ter plaatse geldende bestemmingen "Agrarisch met waarden - Landschap" en "Waterstaat - Waterstaatkundige functie".
Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
3.6. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het artikel 31, lid 31.3, onder b, en artikel 31, lid 31.3, onder c, van de planregels betreft, dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het beroep van [appellant sub 1] is in zoverre gegrond.
Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] voor het overige ongegrond.
De beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellante sub 9] en [appellant sub 11]
Wijziging tussen plan en ontwerp
4. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben ter zitting hun beroepsgronden met betrekking tot de noodzaak de wettelijke voorbereidingsprocedure opnieuw te doorlopen, nu het plan gewijzigd is vastgesteld ten opzichte van het ontwerp, ingetrokken.
Woning in hoofdgebouw
5. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat er in het plan ten onrechte van wordt uitgegaan dat een bedrijfswoning in een hoofdgebouw moet zijn gesitueerd. Hiertoe wijzen zij erop dat niet duidelijk is of de op hun percelen aanwezige bedrijfswoningen als hoofdgebouwen kunnen worden aangemerkt. Ook betogen zij dat in deze regeling geen rekening is gehouden met de mogelijkheid dat meer dan één bedrijfswoning op een perceel aanwezig is.
Verder betoogt [appellant sub 3] dat de regel dat de inhoud van het hoofdgebouw waarbinnen de bedrijfswoning is gesitueerd maximaal 750 m3 mag bedragen niet werkbaar is, nu een groot deel van het hoofdgebouw waarin de woning [locatie 2] is gesitueerd bestaat uit bedrijfsruimten. Dit leidt er volgens hem toe dat zowel de bedrijfsruimte als de bedrijfswoning niet mogen worden uitgebreid, nu de bestaande inhoud groter is dan 750 m3.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat deze regeling noodzakelijk is om te voorkomen dat niet voor bewoning geschikte gebouwen worden benut voor bewoning.
5.2. Aan het perceel [locatie 3] te Steenderen van [appellant sub 2] is in het plan de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2.4, onder a, van de planregels, voor zover thans van belang, mag binnen het bouwvlak uitsluitend één bedrijfswoning worden opgericht, met dien verstande dat een bedrijfswoning uitsluitend mag worden gesitueerd in een hoofdgebouw.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2.4, onder c, van de planregels, voor zover thans van belang, is ter plaatse van de aanduiding "aantal wooneenheden" uitsluitend het ter plaatse aangeduide aantal woningen toegestaan. De bedrijfswoningen kunnen in aparte hoofdgebouwen, dan wel tezamen in één hoofdgebouw zijn gesitueerd; de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande situatie is normstellend.
5.3. Aan het perceel [locatie 2]/[locatie 4] te Steenderen van [appellant sub 3] is in het plan de bestemming "Agrarisch" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.3, onder a, van de planregels, voor zover thans van belang, mag binnen het bouwvlak uitsluitend één bedrijfswoning worden opgericht, met dien verstande dat een bedrijfswoning uitsluitend mag worden gesitueerd in een hoofdgebouw.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.3, onder b, van de planregels, voor zover thans van belang, is ter plaatse van de aanduiding "aantal wooneenheden" uitsluitend het ter plaatse aangeduide aantal woningen toegestaan. De bedrijfswoningen kunnen in aparte hoofdgebouwen, dan wel tezamen in één hoofdgebouw zijn gesitueerd; de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande situatie is normstellend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.3, onder e, van de planregels, bedraagt de inhoud van het hoofdgebouw waarbinnen de bedrijfswoning(en) is/zijn gesitueerd tezamen met aan- en uitbouwen maximaal 750 m3; indien en voor zover het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan een grotere inhoud heeft dan 750 m3, geldt de grotere inhoud als maximum.
5.4. Ten aanzien van de betogen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat het plan ten onrechte voorziet in de verplichting dat een bedrijfswoning in een hoofdgebouw moet zijn gesitueerd, wordt het volgende overwogen. Uit artikel 3, lid 3.2.3, onder b, en artikel 4, lid 4.2.4, onder c, van de planregels volgt dat bedrijfswoningen in aparte hoofdgebouwen kunnen zijn gesitueerd. In artikel 1, lid 1.57, van de planregels wordt het begrip hoofdgebouw echter gedefinieerd als een gebouw dat op een bouwperceel door de bestemming, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. Ingevolge deze laatstgenoemde planregel zou per perceel slechts één gebouw als hoofdgebouw kunnen worden aangemerkt. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hij heeft beoogd in het plan mogelijk te maken dat meer dan één hoofdgebouw op een perceel aanwezig is. Gelet hierop is de in artikel 1, lid 1.57, van de planregels opgenomen regeling naar het oordeel van de Afdeling rechtsonzeker in het licht van de eerder genoemde artikelen 3, lid 3.2.3, onder b, en 4, lid 4.2.4, onder c, van de planregels. In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het artikel 1, lid 1.57, van de planregels betreft, dient te worden vernietigd wegens strijd met de rechtszekerheid. De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] zijn in zoverre gegrond.
5.5. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 3] dat de regel ten aanzien van de maximale inhoud van het hoofdgebouw niet werkbaar is, wordt het volgende overwogen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij met artikel 3, lid 3.2.3, onder e, van de planregels heeft beoogd uitbreiding van bebouwing ten behoeve van een woonfunctie te beperken, doch de mogelijkheid van uitbreiding van het hoofdgebouw ten behoeve van een bedrijfsfunctie wel toe te staan. De beoogde beperking van de uitbreiding van de bebouwing uitsluitend ten behoeve van de woonfunctie volgt naar het oordeel van de Afdeling echter niet uit de planregels. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad met de voornoemde regel in het plan niet heeft bestemd hetgeen hij heeft beoogd te bestemmen. Derhalve moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep van [appellant sub 3] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover het artikel 3, lid 3.2.3, onder e, van de planregels betreft, dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
De Afdeling ziet aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen. De raad heeft ter zitting te kennen gegeven reeds te zijn begonnen met de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied. Bij wijze van voorlopige voorziening bepaalt de Afdeling dat artikel 3, lid 3.2.3, onder e, van de planregels van toepassing blijft totdat een nieuw bestemmingsplan is vastgesteld voor het buitengebied van de voormalige gemeenten Steenderen en Hummelo en Keppel.
Begrip wooneenheid
6. [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellante sub 9] en [appellant sub 11] betogen dat het verwarrend is dat in de planregels wordt gesproken over wooneenheden, terwijl het begrip woningen volgens hen duidelijker is.
6.1. De raad stelt dat de begrippen woning en wooneenheid inhoudelijk aan elkaar gelijk zijn. De raad heeft toegelicht dat het begrip wooneenheid is opgenomen om aan te duiden dat zich in één gebouw verschillende verblijfsobjecten voor wonen kunnen bevinden.
6.2. In hetgeen [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellante sub 9] en [appellant sub 11] hebben aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het begrip wooneenheid voldoende duidelijk is. Hiertoe wordt overwogen dat het begrip wooneenheid ook in de bij de Regeling standaarden ruimtelijke ordening behorende Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 wordt gehanteerd en dat [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellante sub 9] en [appellant sub 11] niet aannemelijk hebben gemaakt dat het begrip wooneenheid onduidelijk is of tot verwarring zal leiden. De betogen falen.
6.3. De beroepen van [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellante sub 9] en [appellant sub 11] zijn in zoverre ongegrond.
Aantal wooneenheden
7. [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellante sub 9] en [appellant sub 11] betogen dat op hun percelen, onderscheidenlijk [locatie 3]-[locatie 5], [locatie 2]/[locatie 4], [locatie 6], [locatie 7], [locatie 8], [locatie 9], [locatie 10], [locatie 11], [locatie 12] en [locatie 13] en [locatie 14], ten onrechte geen juiste aanduiding van het aantal aanwezige wooneenheden is opgenomen. Zij stellen allen dat meer dan één wooneenheid op hun percelen aanwezig is en dat deze wooneenheden ten onrechte in het plan niet als zodanig zijn bestemd.
Voorts betogen [appellant sub 5], [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellant sub 11] dat in de bij de functieaanduidingen voor hun perceel behorende tabel evenmin het juiste aantal wooneenheden is weergegeven.
7.1. In reactie op de door genoemde appellanten ingediende beroepschriften heeft de raad te kennen gegeven dat op de verbeelding ten onrechte niet de aanduiding "aantal wooneenheden - 2" is opgenomen voor de percelen [locatie 3]-[locatie 5], [locatie 2]/[locatie 4], [locatie 6], [locatie 7], [locatie 8], [locatie 9], [locatie 10], [locatie 11], [locatie 12] en [locatie 13] en [locatie 14].
Ten aanzien van de percelen van [appellant sub 5], [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellant sub 11] heeft de raad voorts te kennen gegeven dat in de bij de functieaanduidingen behorende tabel voor hun percelen evenmin het juiste aantal wooneenheden is aangegeven.
Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Dat het plan in artikel 36, lid 36.1, van de planregels voorziet in de mogelijkheid door toepassing van een wijzigingsbevoegdheid de aanduiding "aantal wooneenheden" op de verbeelding te plaatsen, maakt dat niet anders. De toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is immers afhankelijk van nadere besluitvorming door het college van burgemeester en wethouders, waarvan niet is gebleken.
De beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellante sub 9] en [appellant sub 11] zijn in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover het niet voorziet in de aanduiding "aantal wooneenheden - 2" voor de percelen [locatie 3]-[locatie 5], [locatie 2]/[locatie 4], [locatie 6], [locatie 7], [locatie 8], [locatie 9], [locatie 10], [locatie 11], [locatie 12] en [locatie 13] en [locatie 14], en voor zover het niet voorziet in het juiste aantal bedrijfswoningen in de bij de functieaanduidingen behorende tabel voor de percelen [locatie 7], [locatie 9], [locatie 10] en [locatie 14], dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
8. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 7] dat de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - 1" ten onrechte niet in de bij artikel 3, lid 3.1.2, onder a, van de planregels behorende tabel is opgenomen, wordt het volgende overwogen. In reactie op het beroepschrift van [appellant sub 7] heeft de raad te kennen gegeven dat deze functieaanduiding abusievelijk in de bij artikel 4, lid 4.1.2, onder a, van de planregels behorende tabel is opgenomen.
Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het beroep van [appellant sub 7] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover het voor het perceel [locatie 9] voorziet in de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - 1" in de bij artikel 4, lid 4.1.2, onder a, van de planregels behorende tabel en het niet voorziet in die functieaanduiding voor het perceel [locatie 9] in de bij artikel 3, lid 3.1.2, onder a, van de planregels behorende tabel, dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Het beroep van Landgoed Baak B.V.
9. Landgoed Baak B.V kan zich niet verenigen met de in het plan voor haar perceel Beukenlaan 6-8 te Baak opgenomen regeling. Daartoe voert zij het volgende aan. Volgens Landgoed Baak B.V. zijn in het plan ten onrechte de voorheen zelfstandige bestemmingen van de percelen Beukenlaan 4, 6 en 8 samengevoegd. Dit leidt tot een ongewenste planologische koppeling tussen haar eigendommen en de eigendommen van een derde, aldus Landgoed Baak B.V. Hierbij wijst zij erop dat de raad deze regeling ten onrechte naar aanleiding van een zienswijze van de Stichting Landschapsexploitatie (hierna: SLE) in het plan heeft opgenomen, terwijl SLE geen belanghebbende is ten aanzien van de percelen Beukenlaan 6-8.
Voorts betoogt Landgoed Baak B.V. dat de in het plan opgenomen regeling ten onrechte voorziet in een beperking van de maximaal toegestane oppervlakte van bijgebouwen bij de huisnummers 4 en 8.
9.1. De raad stelt dat het feit dat de opstallen op de percelen Beukenlaan 4 en 6-8 van verschillende eigenaren zijn, niet betekent dat daarvoor een afzonderlijk bestemmingsvlak in het plan moet worden opgenomen. Ook stelt de raad dat de toegestane oppervlakte van bijgebouwen niet wordt beperkt.
9.2. Het plan voorziet voor de percelen Beukenlaan 4 ,6 en 8, voor zover thans van belang, in de bestemming "Wonen" met de aanduidingen "specifieke vorm van wonen - 2" en "aantal wooneenheden - 3".
Ingevolge artikel 17, lid 17.1.1, onder a en b, van de planregels, zijn de voor die bestemming aangewezen gronden bestemd voor woondoeleinden en voor bestaande nevenactiviteiten als opgenomen in de tabel in artikel 17, lid 17.1.2, onder a, van de planregels.
Ingevolge die tabel is op de percelen Beukenlaan 4, 6 en 8 de opslag van landbouwwerktuigen, een werkplaats en de opslag van boten en watersportbenodigdheden toegestaan met een maximaal toegestane gebruiksoppervlakte van 500 m2. Ook is een maximumaantal wooneenheden van drie toegestaan.
Ingevolge artikel 17, lid 17.2.5, onder a, van de planregels, mag de bebouwde oppervlakte van bijgebouwen per woning in totaal maximaal 100 m2 bedragen, tenzij ter plaatse van de "maximum bebouwd oppervlak bijgebouwen (m2)" een andere maatvoering is opgenomen.
9.3. Ten aanzien van het betoog van Landgoed Baak B.V. dat de raad ten onrechte de zienswijze van SLE bij het besluit tot vaststelling van het plan heeft betrokken, wordt het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Awb, kan door een ieder een zienswijze omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren worden gebracht. Om een zienswijze te kunnen indienen omtrent het ontwerpbestemmingsplan behoeft derhalve geen sprake te zijn van belanghebbendheid bij het ontwerpplan of bij delen daarvan. Gelet op het voorgaande had de raad niet hoeven afzien van het betrekken van de zienswijze van SLE bij het besluit tot vaststelling van het plan. Het betoog faalt.
9.4. Ten aanzien van de samenvoeging van de percelen Beukenlaan 4, 6 en 8 tot één bestemmingsvlak overweegt de Afdeling het volgende.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de percelen Beukenlaan 4 en 6-8 in eigendom zijn bij verschillende personen. Voor zover Landgoed Baak B.V. de eigendomsverhoudingen van de hierboven vermelde gronden aan de orde stelt, overweegt de Afdeling dat in het kader van een bestemmingsplanprocedure ter beoordeling staat of een plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en niet in strijd is met het recht. Daarbij is in beginsel de eigendomsverhouding niet doorslaggevend. Dit is slechts anders, indien evident is dat de eigendomsverhouding aan de verwezenlijking van het plan binnen de planperiode in de weg staat en tevens vaststaat dat niet binnen de planperiode tot onteigening zal worden overgegaan. Nu Landgoed Baak B.V. niet aannemelijk heeft gemaakt dat de eigendomsverhouding aan de verwezenlijking van het plan binnen de planperiode aan de weg staat, is niet gebleken dat evenbedoelde uitzonderingssituatie zich in dit geval voordoet. Gelet hierop is hetgeen over de eigendom van deze gronden is aangevoerd in deze procedure niet van doorslaggevende betekenis.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de percelen Beukenlaan 4 en Beukenlaan 6-8 op enige afstand van elkaar zijn gelegen. Verder is gebleken dat de percelen Beukenlaan 4 en Beukenlaan 6-8 onderling geen functionele of ruimtelijke relatie hebben. Gelet hierop heeft de raad in het bestreden besluit onvoldoende onderbouwd waarom het tot een goede ruimtelijke ordening strekt om de percelen Beukenlaan 4 en Beukenlaan 6-8 in één bestemmingsvlak in het plan op te nemen. Dat de eigenaar van het perceel Beukenlaan 4 een deel van de bij het perceel Beukenlaan 6 behorende bebouwing huurt, maakt dat niet anders. Het bestreden besluit berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering.
Voor zover Landgoed Baak B.V. betoogt dat ook voor de percelen Beukenlaan 6 en Beukenlaan 8 afzonderlijke bestemmingsvlakken in het plan hadden moeten worden opgenomen, overweegt de Afdeling dat gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting kan worden aangenomen dat tussen deze percelen, die dicht bij elkaar zijn gelegen, wel een functionele en ruimtelijke relatie bestaat. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid de percelen Beukenlaan 6 en 8 in één bestemmingsvlak in het plan kunnen opnemen. In zoverre faalt het betoog.
9.5. In de in artikel 17, lid 17.1.2, onder a, van de planregels opgenomen tabel is bij de percelen Beukenlaan 4 en Beukenlaan 6-8 een maximaal toegestane oppervlakte van 500 m2 gebruiksoppervlakte opgenomen. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat hij heeft beoogd bij de percelen Beukenlaan 4 en Beukenlaan 6-8 een oppervlakte van maximaal 500 m2 aan bijgebouwen ten behoeve van bestaande nevenactiviteiten bij woondoeleinden toe te staan. Naar het oordeel van de Afdeling volgt dit echter niet uit de planregels, nu uit de regels niet blijkt dat de maximaal toegestane gebruiksoppervlakte mag worden bebouwd. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
9.6. In hetgeen Landgoed Baak B.V. heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het voorziet in één bestemmingsvlak met de bestemming "Wonen" voor de percelen Beukenlaan 4 en Beukenlaan 6-8 dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. Voorts ziet de Afdeling in hetgeen Landgoed Baak B.V. heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het niet voorziet in een bouwregel voor de bij de percelen Beukenlaan 4 en Beukenlaan 6-8 aanwezige bebouwing die een oppervlakte van 100 m2 te boven gaat dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van Landgoed Baak B.V. is in zoverre gegrond.
Gelet op het voorgaande is het beroep voor het overige ongegrond.
Conclusie
10. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskosten
11. Ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellante sub 9], Landgoed Baak B.V. en [appellant sub 11] dient de raad op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 4A] en [appellante sub 4B], [appellant sub 5A], [appellant sub 5B], [appellante sub 5C] en [appellant sub 5D], [appellant sub 6A] en [appellante sub 6B], [appellant sub 7A] en [appellante sub 7B], [appellant sub 8], [appellante sub 9] en anderen, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Landgoed Baak B.V. en [appellant sub 11] gedeeltelijk, en de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] geheel gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Bronckhorst van 28 juni 2012 waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied Steenderen/Hummelo en Keppel" is vastgesteld, voor zover:
a. het betreft de onderdelen b en c van artikel 31, lid 31.3, van de planregels,
b. het betreft artikel 1, lid 1.57, van de planregels;
c. het betreft artikel 3, lid 3.2.3, onder e, van de planregels;
d. dit besluit niet voorziet in de aanduiding "aantal wooneenheden - 2" voor zover het betreft de plandelen ter plaatse van de percelen [locatie 3]-9, [locatie 2]/13a, [locatie 6], [locatie 7], [locatie 8], [locatie 9], [locatie 10], [locatie 11], [locatie 12] en [locatie 13] en [locatie 14], en voor zover het plan niet voorziet in de juiste hoeveelheid bedrijfswoningen in de bij de functieaanduidingen behorende tabel voor de plandelen ter plaatse van de percelen [locatie 7], [locatie 9], [locatie 10] en [locatie 14];
e. het voor het perceel [locatie 9] voorziet in de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - 1" in de bij artikel 4, lid 4.1.2, onder a, van de planregels behorende tabel en het niet voorziet in die functieaanduiding voor het perceel Beukenlaan 18 in de bij artikel 3, lid 3.1.2, onder a, behorende tabel;
f. het voorziet in één bestemmingsvlak met de bestemming "Wonen" voor de percelen Beukenlaan 4 en Beukenlaan 6-8;
g. het niet voorziet in een bouwregel voor de bij de percelen Beukenlaan 4 en Beukenlaan 6-8 aanwezige bijgebouwen die een oppervlakte van 100 m2 te boven gaat;
III. draagt de raad van de gemeente Bronckhorst op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de vernietiging van het in dictumonderdeel II genoemde plandelen wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. draagt de raad van de gemeente Bronckhorst om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan voor het buitengebied van de voormalige gemeenten Steenderen en Hummelo en Keppel te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
V. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat artikel 3, lid 3.2.3, onder e, van de planregels van toepassing blijft totdat een nieuw bestemmingsplan is vastgesteld voor het buitengebied van de voormalige gemeenten Steenderen en Hummelo en Keppel;
VI. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 4A] en [appellante sub 4B], [appellant sub 5A], [appellant sub 5B], [appellante sub 5C] en [appellant sub 5D] , [appellant sub 6A] en [appellante sub 6B], [appellant sub 7A] en [appellante sub 7B], [appellant sub 8], [appellante sub 9] en anderen, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Landgoed Baak B.V. en [appellant sub 11] voor het overige ongegrond;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Bronckhorst tot vergoeding van:
a. bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
b. bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
c. bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
d. bij [appellant sub 4A] en [appellante sub 4B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
e. bij [appellant sub 5A], [appellant sub 5B], [appellante sub 5C] en [appellant sub 5D] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
f. bij [appellant sub 6A] en [appellante sub 6B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
g. bij [appellant sub 7A] en [appellante sub 7B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
h. bij [appellant sub 8] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
i. bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Landgoed Baak B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 959,48 (zegge: negenhonderdnegenenvijftig euro en achtenveertig cent), waarvan een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro) toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
j. bij [appellant sub 11] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Bronckhorst aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt, ten bedrage van:
a. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 1];
b. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 2];
c. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 3];
d. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 4A] en [appellante sub 4B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
e. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 5A], [appellant sub 5B], [appellante sub 5C] en [appellant sub 5D], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
f. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 6A] en [appellante sub 6B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
g. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 7A] en [appellante sub 7B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
h. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 8];
i. € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor [appellante sub 9] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
j. € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Landgoed Baak B.V.;
k. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 11].
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013
343-726.