201206855/1/A3.
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2012 in zaak nr. 12/74 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Amsterdam,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2011 heeft het college [wederpartij] ambtshalve per 3 mei 2011 in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: gba) opgenomen met het adres 'onbekend' (punt-adres).
Bij besluit van 25 november 2011 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 mei 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 november 2011 vernietigd en het besluit van 10 mei 2011 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. de Ruijter, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. V. van Oosteren, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet gba) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
woonadres:
a. het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
b. het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derden van de tijd zal overnachten;
adres: het woonadres, dan wel bij het ontbreken hiervan of bij toepassing van artikel 67, het briefadres.
Ingevolge artikel 47, tweede lid, draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres, indien een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd in gebreke is met het doen van aangifte.
Ingevolge artikel 72 is degene ten aanzien van wie het college van burgemeester en wethouders het redelijke vermoeden heeft dat hij in gebreke is met het doen van een aangifte als bedoeld in de artikel 65 tot en met 68, verplicht om op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, desverlangd in persoon, ter zake de inlichtingen te geven en de geschriften over te leggen die noodzakelijk zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisadministratie.
2. Het college heeft aan [wederpartij] te kennen gegeven dat de Dienst Persoons- en Geo-informatie (hierna DPG, thans: Dienst Basisinformatie) in samenwerking met de Dienst Uitvoering Onderwijs inschrijvingen op adressen van studerenden met een beurs voor uitwonenden onderzoekt. Ten behoeve van dit onderzoek is een misbruik-risicoanalyse gemaakt waarvan de geselecteerde adressen van studenten worden onderzocht, waaronder het adres van [wederpartij].
3. Het college heeft aan het besluit van 25 november 2011 ten grondslag gelegd dat het gba-adres van [wederpartij], zijnde het adres [locatie], niet zijn wettig woonadres is. [wederpartij] heeft geen huurcontract of andere bewijsstukken overgelegd die aantonen dat hij op het adres [locatie] woont. De hoofdbewoonster, de zus van [wederpartij], heeft verklaard dat [wederpartij] daar af en toe slaapt. Voorts werden tijdens het huisbezoek geen kleding of andere persoonlijke spullen van [wederpartij] in de woning aangetroffen. Daarom is het niet geloofwaardig dat hij op het desbetreffende adres woont, aldus het college.
4. De Afdeling constateert ambtshalve dat de aangevallen uitspraak in strijd is met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Aan de vernietiging van het bestreden besluit heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat uit het rapport van bevindingen van de DPG niet blijkt dat de medewerkers zich hebben gelegitimeerd en het doel van het bezoek aan de zus van [wederpartij] kenbaar hebben gemaakt. Door [wederpartij] is het een noch het ander evenwel in beroep aangevoerd en deze door de rechtbank derhalve ambtshalve ingebrachte vernietigingsgronden betreffen niet kwesties van openbare orde.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit op bezwaar behandelen.
6. [wederpartij] betoogt dat het college niet heeft onderkend dat hij op het adres [locatie] woont. De woning van zijn zus is erg klein, zodat hij op een matras in de kamer van zijn twee nichtjes slaapt en er geen ruimte voor zijn spullen is. Hij heeft weinig spullen en leeft uit zijn koffer. Hij past overdag op zijn nichtjes, ontvangt zijn post op het adres en eet en slaapt daar gemiddeld vier keer in de week.
[wederpartij] betoogt voorts in beroep dat in het rapport van bevindingen van 20 april 2011 ten onrechte is opgenomen dat zijn zus heeft verklaard dat hij af en toe, een paar nachten per week, blijft slapen. Zij heeft hiermee drie dan wel vier nachten in de week bedoeld. Zo volgt ook uit haar latere verklaring en uit die van haar man. Gedurende een half jaar overnachtte hij derhalve het meest op het adres [locatie]. Hij sliep twee of drie nachten per week bij vrienden, de overige nachten bij zijn zus, aldus [wederpartij].
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 juli 2009 in zaak nr. 200808407/1/H3), is het doel van de Wet gba dat de in de gba vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Een in de gba vermeld woonadres dient de werkelijke woon- of verblijfplaats van de betrokkene te zijn. Uit een geheel van waarneembare omstandigheden dient te blijken of de betrokkene daadwerkelijk op het vermelde adres woont, waarbij met name van belang kan zijn of hij 's nachts op dat adres pleegt te slapen. Voor zover geen adres kan worden aangewezen dat door de betrokkene wordt bewoond, moet ingevolge artikel 1 van de Wet gba het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derden van de tijd zal overnachten als diens woonadres worden aangemerkt.
6.2. Voordat het college de adresgegevens van [wederpartij] ambtshalve mocht wijzigen in de gba was het gehouden onderzoek te doen naar het woonadres van [wederpartij]. Dit heeft het college gedaan door middel van een huisbezoek door ambtenaren van de DPG. Volgens het rapport van hun bevindingen heeft de hoofdbewoonster verklaard dat [wederpartij] een paar keer in de week op het adres [locatie] slaapt en dat hij daar geen kleding of andere spullen heeft. Derhalve heeft er gerede twijfel bij het college kunnen bestaan of [wederpartij] op het ingeschreven adres woonachtig was. Het is derhalve aan [wederpartij] aannemelijk te maken dat hij wel op het ingeschreven adres woont. Daarin is hij niet geslaagd.
6.3. [wederpartij] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door de hoofdbewoonster afgelegde verklaring onjuist in het verslag van bevindingen is weergegeven. Het college mocht derhalve uitgaan van de in het verslag van bevindingen opgenomen verklaring dat [wederpartij] af en toe, een paar keer in de week, op het ingeschreven woonadres sliep.
Tijdens het huisbezoek zijn in het geheel geen persoonlijke spullen van [wederpartij] in de woning aangetroffen. In aansluiting op haar uitspraak van 5 oktober 2011 in zaak nr. 201101925/1/H3) is de Afdeling van oordeel dat [wederpartij] niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit uitsluitend samenhangt met het gebrek aan ruimte in de woning en dat hij jarenlang al zijn bezittingen bij zich heeft wanneer hij niet in de woning verblijft. Gelet op de verklaring van [wederpartij] dat hij weinig spullen heeft die allemaal in een kleine koffer passen is het niet waarschijnlijk dat voor die paar spullen geen ruimte is in het huis waar hij volgens zijn stellingen woont.
Het betoog faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2012 in zaak nr. 12/74;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013
97-773.