201207116/1/A3.
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 25 juni 2012 in zaak nr. 12/264 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Groningen
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2011 heeft de minister een verzoek van [wederpartij] om openbaarmaking van het proces-verbaal van de getuigenverklaring van [getuige] behorend bij het rijksrechercherapport van 7 januari 2003 met zaaknummer 20020119/P, afgewezen.
Bij besluit van 20 februari 2012 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juni 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 20 februari 2012 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 30 oktober 2012 heeft [wederpartij] toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2013, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. P. Hirschhorn en mr. S. Bolte-Knol, werkzaam bij het Parket-Generaal van het College van Procureurs-Generaal, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur kan eenieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder e, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege, voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
2. Het proces-verbaal van de getuigenverklaring van [getuige] behoort bij het rijksrechercherapport van 7 januari 2003 met zaaknummer 20020119/P dat is opgemaakt naar aanleiding van het overlijden van [naam persoon] in de penitentiaire inrichting in Heerhugowaard. De minister heeft openbaarmaking van het proces-verbaal van de getuigenverklaring bij besluit van 25 juli 2011 geweigerd, omdat de persoonlijke levenssfeer van de collega’s van [getuige] die in de verklaring worden genoemd zich daartegen verzet. Het gaat hier volgens de minister om een kleine kring van betrokken personen, zodat het - ook als de verklaring zou worden geanonimiseerd - eenvoudig is om te achterhalen over wie door [getuige] is verklaard. De minister heeft het besluit in bezwaar gehandhaafd.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder dient te wegen dan het belang van openbaarmaking. Daartoe heeft zij overwogen dat de in het proces-verbaal opgenomen verklaring ziet op het beroepshalve functioneren van [getuige], zijn leidinggevende en zijn collega’s voorafgaande aan het overlijden van [naam persoon]. Met betrekking tot het beroepsmatig functioneren van ambtenaren kan volgens de rechtbank slechts in beperkte mate een beroep worden gedaan op het belang van eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer. In dit geval valt niet in te zien dat door openbaarmaking afbreuk wordt gedaan aan de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen, aldus de rechtbank.
4. De minister kan zich niet met het oordeel van de rechtbank verenigen. In dit verband wijst hij erop dat [getuige] heeft verklaard over het functioneren van zijn leidinggevende. Aangezien slechts een klein aantal personen betrokken is geweest bij de gebeurtenissen waarover is verklaard, is het volgens de minister niet moeilijk om vast te stellen om wie het gaat. Het anonimiseren van de verklaring van [getuige] biedt daarom geen soelaas om de persoonlijke levenssfeer van deze leidinggevende te beschermen.
5. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de door de minister vertrouwelijk overgelegde documenten. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de in geschil zijnde getuigenverklaring betrekking heeft op het beroepsmatig functioneren van [getuige], zijn leidinggevende en zijn collega’s. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat indien sprake is van beroepsmatig functioneren, slechts in beperkte mate een beroep kan worden gedaan op het belang van de persoonlijke levenssfeer. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet valt in te zien dat het belang van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen zich tegen openbaarmaking van de verzochte getuigenverklaring verzet. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het eerdergenoemde rijksrechercherapport reeds openbaar is en dat hierdoor in ieder geval de naam van de betrokken leidinggevende al bekend is. Daarbij komt dat [getuige] zelf met openbaarmaking van de door hem afgelegde getuigenverklaring heeft ingestemd.
Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het bestreden besluit niet kan worden gedragen door de motivering die daaraan ten grondslag ligt en dat het is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Binnema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013
589.