ECLI:NL:RVS:2013:882

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
201200032/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de verlening van een omgevingsvergunning voor een onbemand tankstation in Sassenheim

In deze tussenuitspraak van de Raad van State, gedateerd 28 augustus 2013, wordt de verlening van een omgevingsvergunning voor het oprichten en in werking hebben van een onbemand tankstation aan de Lindenlaan 32 te Sassenheim besproken. Het college van burgemeester en wethouders van Teylingen had op 22 november 2011 een vergunning verleend aan Nic. de Groot B.V. voor dit tankstation. Tegen deze vergunning zijn verschillende appellanten in beroep gegaan, waarbij zij onder andere stelden dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan en dat er onvoldoende rekening is gehouden met geluidshinder en externe veiligheid.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze uitspraak de mogelijkheid van een bestuurlijke lus toegepast. Dit houdt in dat het college wordt opgedragen om een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De Afdeling heeft vastgesteld dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de risico's van een incident met een tankwagen, wat een significant aspect is bij de beoordeling van de vergunning. De Afdeling heeft het college opgedragen om binnen 12 weken na de uitspraak het besluit te heroverwegen en toereikend te motiveren, of zo nodig een nieuw besluit te nemen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de milieu- en veiligheidsaspecten bij de verlening van vergunningen voor inrichtingen zoals tankstations. De appellanten hebben verschillende argumenten naar voren gebracht, waaronder geluidsoverlast, luchtkwaliteit en de veiligheid van de inrichting. De Afdeling heeft de beroepsgronden van de appellanten in grote lijnen verworpen, maar heeft wel geconstateerd dat het college niet voldoende heeft onderbouwd waarom het scenario van een incident met een tankwagen niet is meegenomen in de beoordeling. Dit kan leiden tot een herziening van de vergunning.

Uitspraak

201200032/1/A4.
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
1. appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2] en anderen, wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Teylingen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2011 heeft het college aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een onbemand tankstation aan [locatie 1] te [plaats].
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2013, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. D. Pool, [appellant sub 2] en anderen en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. van der Wijst, ing. C.H. Brunt, drs. A.M.A. Bakker en P.L.A.M. de Wijs, allen werkzaam bij de Omgevingsdienst West-Holland, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] gehoord.
Overwegingen
Bestuurlijke lus
1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals deze wet luidde ten tijde van de bekendmaking van het bestreden besluit, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Overgangsrecht Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo)
2. Op 1 oktober 2010 is de Wabo in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
Inrichting
3. De inrichting is sinds 1960 gevestigd aan [locatie 1] te [plaats]. Omdat het tankstation bemand was ontbrak een vergunningplicht en waren de regels uit het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (hierna: Barim; thans het Activiteitenbesluit milieubeheer) op de inrichting van toepassing. Vanwege de wijziging van bemand tankstation naar onbemand tankstation is een vergunning vereist.
Algemeen toetsingskader
4. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd.
Het tweede lid, aanhef en onder a, bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, kan de vergunning, in afwijking van het eerste lid, tevens worden geweigerd ingeval door verlening daarvan strijd zou ontstaan met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend.
Ingevolge het derde lid worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.
Bestemmingsplan
5. [ appellant sub 2] en anderen betogen dat het in werking zijn van de inrichting in strijd is met het aldaar geldende bestemmingsplan ‘Oost te Sassenheim’. Zij betogen dat binnen de inrichting een uitbreiding plaatsvindt omdat de inrichting op feestdagen geopend kan zijn, terwijl dit volgens hen onder de oude situatie niet het geval was. Hierdoor is het in artikel 29, derde lid, onder a, van de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften opgenomen overgangsrecht op deze situatie niet van toepassing. Zij stellen verder dat de inrichting reeds in strijd was met het vorige bestemmingsplan, zodat ingevolge artikel 29, derde lid, onder b, van de planvoorschriften het in artikel 29, derde lid, onder a, opgenomen overgangsrecht hier niet van toepassing is.
5.1. De Afdeling stelt voorop dat deze beroepsgrond in deze procedure slechts van belang is in het kader van mogelijke toepassing van artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer.
5.2. Ingevolge het geldende bestemmingsplan ‘Oost te Sassenheim’ geldt ter plaatse van de inrichting de bestemming bedrijfsdoeleinden B II. Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften zijn dergelijke gronden bestemd voor bedrijven die genoemd worden in de categorieën 1 en 2 van de in bijlage 2 bij het bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat detailhandel niet is toegestaan.
Ingevolge artikel 1, veertiende lid, wordt onder detailhandel verstaan: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.
Ingevolge artikel 29, derde lid, onder a, mag op het tijdstip van het van kracht worden van het plan bestaand gebruik, van de in het plan begrepen gronden en/of daarop staande opstallen, dat in strijd is met het plan, worden voortgezet of worden gewijzigd in een ander gebruik, indien door deze wijziging de afwijking van het plan niet wordt vergroot.
Ingevolge het derde lid, onder b, is het onder a gestelde niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het (voorheen) geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
7. [ appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] betogen dat de in vergunningvoorschrift 3.1.1 opgenomen geluidgrenswaarde van 70 dB(A) voor het maximale geluidniveau niet naleefbaar is, omdat in het akoestisch rapport ‘Akoestisch onderzoek, [vergunninghoudster] [plaats], kenmerk AV.0593, van AV Consulting B.V. van 21 juli 2009 onjuiste bronvermogens zijn gehanteerd. [appellant sub 1] stelt dat het maximale bronvermogen van een personenauto in het akoestisch rapport van AV Consulting B.V. ten onrechte wordt gelijkgesteld met het gemiddelde bronvermogen van een personenauto bij aankomst en vertrek, en verwijst ter onderbouwing van dit betoog naar het door hem overgelegde rapport ‘Bedenkingen bij Wm-beschikking betreffende tankstation [locatie 1] te Sassenheim’, kenmerk RJ/RJ//FA 16864-1-BR, van Peutz B.V. van 26 januari 2012. [appellant sub 1] betoogt verder onder verwijzing naar het rapport van Peutz B.V. dat het door scooters veroorzaakte maximale geluidniveau ten onrechte niet is betrokken in het akoestisch onderzoek van AV Consulting B.V. Volgens hem moet voor de bronvermogens van personenauto’s en scooters worden aangesloten bij de bronvermogens die zijn genoemd in het rapport ‘Specifieke hinder van lawaaiige voertuigen en handhaving’ van het ministerie van Infrastructuur en Milieu en de stichting Crow uit 2011. Voorts betogen [appellant sub 2] en anderen dat het dichtslaan van portieren van bestelwagens en kleine vrachtwagens hogere maximale geluidniveaus veroorzaakt dan het dichtslaan van portieren van personenauto’s, zodat de eerstgenoemde maximale geluidniveaus ten onrechte niet in het akoestisch onderzoek van AV Consulting B.V. zijn betrokken.
7.1. Uit het akoestisch rapport van AV Consulting B.V. blijkt dat voor de berekening van de door de inrichting veroorzaakte geluidbelasting voor aankomst en vertrek van personenauto’s een bronvermogen van 90,88 dB(A) is gehanteerd en dat als maximaal bronvermogen van een personenauto is uitgegaan van 91,33 dB(A). In het deskundigenbericht is ten aanzien hiervan opgemerkt dat het maximale bronvermogen van personenauto’s doorgaans 3 tot 5 dB(A) boven het gemiddelde bronvermogen ligt. Het berekende maximale geluidniveau veroorzaakt door het optrekken van een personenauto zal hierdoor volgens het deskundigenbericht niet maximaal 63,3 dB(A) bedragen, maar uitkomen op ongeveer 68 dB(A). De in vergunningvoorschrift 3.1.1 opgenomen geluidgrenswaarde voor het maximale geluidniveau van 70 dB(A) wordt hiermee niet overschreden, zodat in zoverre geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de geluidgrenswaarde van 70 dB(A) niet zal worden nageleefd.
7.2. Uit het akoestisch rapport van AV Consulting B.V. volgt verder dat het maximale bronvermogen van scooters niet in de geluidberekeningen is betrokken. In reactie op het deskundigenbericht, waarin naar aanleiding hiervan is opgemerkt dat zonder nadere berekeningen niet kan worden uitgesloten dat de geluidgrenswaarde van 70 dB(A) voor het maximale geluidniveau vanwege het optrekgeluid van scooters wordt overschreden, komt het college tot de conclusie dat het bronvermogen van een scooter 97 dB(A) bedraagt. Dit bronvermogen heeft volgens het college tot gevolg dat het maximale geluidniveau op de gevel van de meest dichtbij gelegen woning aan [locatie 2] 66,1 dB(A) bedraagt. De geluidgrenswaarde van 70 dB(A) voor het maximale geluidniveau wordt volgens het college derhalve niet overschreden. Voorts heeft het college zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de in het rapport van het ministerie van Infrastructuur en Milieu en de stichting Crow genoemde bronvermogens waarnaar [appellant sub 1] verwijst, zijn gebaseerd op voertuigen die niet aan de wettelijke regels voldoen.
7.4. Voorts volgt uit het akoestisch rapport van AV Consulting B.V. dat in het akoestisch onderzoek het hoogste bronvermogen van drie door TNO recent bij drie verschillende personenauto’s gemeten bronvermogens veroorzaakt door het dichtslaan van portieren is betrokken. In het deskundigenbericht wordt geconcludeerd dat het in het akoestisch rapport gehanteerde maximale bronvermogen van 98,4 dB(A) representatief is en dat niet valt te verwachten dat het bronvermogen van het dichtslaan van een portier van een bestelbus veel hoger ligt. Dit bronvermogen heeft niet tot gevolg dat de geluidgrenswaarde van 70 dB(A) voor het maximale geluidniveau wordt overschreden. Zelfs indien het bronvermogen van het dichtslaan van een portier van een bestelwagen hoger zou liggen, hoeft dit volgens het deskundigenbericht niet tot gevolg te hebben dat de geluidgrenswaarde wordt overschreden. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan deze conclusie in het deskundigenbericht te twijfelen.