ECLI:NL:RVS:2013:865

Raad van State

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
201211982/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Kernen Maasdonk en omgevingsvergunning voor appartementencomplex Dorpstraat 48-50 Geffen

Op 6 november 2012 heeft de raad van de gemeente Maasdonk het bestemmingsplan "Kernen Maasdonk, herziening Dorpstraat 48-50 Geffen" vastgesteld. Dit plan maakt de bouw van een appartementencomplex met 18 appartementen mogelijk op het perceel Dorpstraat 48-50 te Geffen. Op 7 november 2012 verleende het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit. Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 juli 2013 behandeld. De raad en het college waren vertegenwoordigd door W.C.M. van Veghel, en [belanghebbende] werd vertegenwoordigd door ing. C.W.A. Dollevoet.

De Afdeling overweegt dat de besluiten zijn genomen in het kader van de Coördinatieverordening gemeente Maasdonk 2011 en dat het bestemmingsplan een woonbestemming voor het perceel voorziet. [appellant sub 1] heeft geen zienswijze ingediend tegen de ontwerpbesluiten, waardoor zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. [appellant sub 2] voerde aan dat de bouw van het appartementencomplex zijn privacy en woonklimaat zou aantasten, maar de Afdeling oordeelt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen onevenredige aantasting van de privacy zal plaatsvinden. De Afdeling concludeert dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en dat de bestreden besluiten niet in strijd zijn met het recht.

De beslissing van de Afdeling is als volgt: het beroep van [appellant sub 1] is niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in aanwezigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 21 augustus 2013.

Uitspraak

201211982/1/R3.
Datum uitspraak: 21 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Geffen, gemeente Maasdonk,
2. [appellanten sub 2] (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Geffen, gemeente Maasdonk,
en
1. de raad van de gemeente Maasdonk,
2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdonk,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Kernen Maasdonk, herziening Dorpstraat 48-50 Geffen" vastgesteld.
Bij besluit van 7 november 2012 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor onder andere de activiteit bouwen ten behoeve van een appartementencomplex van 18 appartementen op het perceel Dorpstraat 48-50 te Geffen.
Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
Het college en de raad hebben een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2013, waar de raad en het college, beiden vertegenwoordigd door W.C.M. van Veghel, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Verder is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door ing. C.W.A. Dollevoet, gehoord.
Overwegingen
Algemeen
1. De besluiten strekken ter uitvoering van het besluit van het college van 26 juni 2012, waarbij op grond van de Coördinatieverordening gemeente Maasdonk 2011 is besloten voornoemde besluiten gecoördineerd voor te bereiden en bekend te maken, zoals bedoeld in artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.
2. Het plan voorziet in een woonbestemming voor het perceel Dorpstraat 48-50 te Geffen teneinde de bouw van een appartementencomplex bestaande uit achttien appartementen mogelijk te maken. Het bouwvlak waarbinnen het appartementencomplex gerealiseerd moet worden, grenst direct aan de noordelijke perceelgrens. Aan de zuidzijde van het perceel is een strook grond buiten het bouwvlak gehouden.
Ontvankelijkheid
3. [appellant sub 1] heeft geen zienswijze naar voren gebracht tegen de ontwerpbesluiten.
Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
Met betrekking tot het plan overweegt de Afdeling dat geen rechtvaardiging is gelegen in de door [appellant sub 1] gestelde omstandigheid dat hij ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan aannam dat de planologische mogelijkheden overeenkwamen met de omgevingsvergunning voor onder andere de bouw van achttien appartementen, mede gelet op het feit dat de ontwerpbesluiten gelijktijdig ter inzage zijn gelegd, en dat het plan niet voorzag in een andere situering van de uitrit dan zoals in de bij de aanvraag om een omgevingsvergunning is aangegeven. Niet in geschil is dat het ontwerpplan tezamen met de omgevingsvergunning ter inzage heeft gelegen. Het had op de weg van [appellant sub 1] gelegen om het plan in te zien en na te gaan wat de mogelijkheden waren die het plan bood, met name of het plan in afwijking van de bij de aanvraag om een omgevingsvergunning behorende bouwtekeningen ook voorzag in een situering van de uitrit aan de noordkant van het perceel, tegenover zijn woning. Daarbij is niet gebleken van enige mededeling door of namens de raad of het college dat de inhoud van het plan exact zou aansluiten bij de omgevingsvergunning met betrekking tot de activiteit bouwen. Verder is niet gebleken van enige voor [appellant sub 1] nadelige wijziging van het vastgestelde plan ten opzichte van het ontwerpplan.
Met betrekking tot de omgevingsvergunning heeft [appellant sub 1] geen argumenten aangevoerd op grond waarvan het niet naar voren brengen van een zienswijze hiertegen hem redelijkerwijs niet te verwijten valt.
Het beroep van [appellant sub 1] is niet-ontvankelijk.
Inhoudelijk
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het plan dan wel het andere besluit tot verlening van een omgevingsvergunning anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
5. [appellant sub 2] stelt dat de omgevingsvergunning voor bouwen en het plan voorzien in een fors appartementencomplex op korte afstand van zijn perceel. Het gevolg hiervan is een sterk verminderde privacy en overlast, waardoor zijn woonklimaat wordt aangetast. Verder voert hij aan dat de uitrit voor het appartementencomplex aan de zuidkant vlak langs zijn woning zal liggen. Een uitrit op deze plaats zal volgens hem erg smal zijn, waardoor auto’s elkaar moeilijk zullen kunnen passeren. Bovendien zal hij in zijn woning hinder ondervinden van het geluid en het licht van de koplampen van passerende auto’s op een afstand van 2 m van zijn woning. Verder stelt [appellant sub 2] dat de aansluiting op de Dorpstraat een verkeerstechnisch ongewenste situatie oplevert. Auto’s hebben vanaf de oprit onvoldoende zicht op de Dorpstraat. [appellant sub 2] stelt dat door het bouwvlak van het appartementencomplex in zuidelijke richting te verschuiven de uitrit aan de noordkant van het appartementencomplex kan worden gesitueerd. Hierdoor zal het zicht voor automobilisten op de Dorpstraat verbeteren. Bovendien grenst de uitrit op deze plek aan een bedrijf in plaats van aan een woning, aldus [appellant sub 2].
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat, gelet op de situering en de omvang van het appartementencomplex, er geen sprake zal zijn van een onevenredige aantasting van de privacy voor omwonenden. Over de uitrit stelt de raad dat deze breed genoeg zal zijn voor personenauto’s. Verder stelt hij dat op het perceel voorheen detailhandel was gevestigd die ook enige verkeershinder met zich bracht. Het woonklimaat van [appellant sub 2] zal daarom volgens de raad niet onaanvaardbaar verslechteren door het langsrijdende verkeer. Met betrekking tot de aansluiting op de Dorpstraat stelt de raad dat in de voormalig feitelijke situatie op het zuidelijke deel van het perceel ook al een aansluiting op de Dorpstraat was gesitueerd, zodat deze aansluiting in verkeerstechnisch opzicht aanvaardbaar is.
5.2. Bij het plan is aan het perceel Dorpstraat 48-50 de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2, onder 3.2.2, sub b, mogen de goot- en bouwhoogte binnen deze bestemming niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (in m)" aangegeven goothoogte respectievelijk bouwhoogte.
5.3. Uit de verbeelding blijkt dat de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van het appartementencomplex 8,5 m onderscheidenlijk 11 m bedraagt. Daarnaast stelt de Afdeling vast dat de afstand tussen het bouwvlak en de woning van [appellant sub 2] tenminste 5 m bedraagt. Gelet hierop, alsmede op de ligging van deze woningen in de dorpskern, hebben de raad en het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het beoogde appartementencomplex niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woonklimaat van [appellant sub 2]. Verder heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op de tussenliggende gronden een uitrit kan worden gerealiseerd die fysiek breed genoeg is voor personenauto’s. Over de uitrit overweegt de Afdeling voorts dat koplampen van auto’s bij het verlaten en oprijden van het perceel niet rechtstreeks in de woning van [appellant sub 2] zullen schijnen. Met betrekking tot de verwachte geluidhinder als gevolg van auto’s die de uitrit op- en afrijden geldt dat het plan deel uitmaakt van de dorpskern en in de huidige situatie al auto’s rijden door de Dorpstraat langs de woning van [appellant sub 2]. Gelet hierop heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de geluidhinder van aan- en afrijdende auto’s naar en van de appartementen over de uitrit onaanvaardbaar zal zijn. Overigens voorzag het voorheen geldende plan in detailhandel op het perceel, met eveneens een uitrit aan de zuidkant van het perceel naast de woning van [appellant sub 2].
Met betrekking tot de aansluiting op de Dorpstraat geldt dat voorheen aan de zuidkant van het perceel ook een uitrit was gesitueerd die aansloot op de Dorpstraat. Nu niet is gebleken dat daar in het verleden problemen zijn geweest, is niet aannemelijk gemaakt dat een uitrit alhier vanwege een beperkt zicht op de Dorpstraat in verkeerstechnisch opzicht niet voldoet.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en heeft hij in redelijkheid kunnen besluiten het bouwvlak van het appartementencomplex niet anders te situeren.
6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de bestreden besluiten in strijd zijn met het recht. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Helvoort
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013
45-656.