ECLI:NL:RVS:2013:861

Raad van State

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
201211715/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en dwangsom bij opslag van materialen op perceel te Eemnes

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht. Het college van burgemeester en wethouders van Eemnes had op 29 november 2011 aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd om buiten opgeslagen materialen en materieel op zijn perceel aan de Wakkerendijk te Eemnes te verwijderen. Dit besluit volgde op eerdere besluiten waarbij het college het bezwaar van [appellant] tegen de handhaving van het bestemmingsplan ongegrond verklaarde. De voorzieningenrechter had in zijn uitspraak van 6 november 2012 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarop [appellant] hoger beroep instelde.

De Raad van State oordeelt dat het gebruik van het perceel in strijd is met de bestemmingsplannen, die de bestemming 'Woondoeleinden' hebben. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, omdat het gebruik van het perceel niet wordt beschermd door het overgangsrecht. [appellant] had niet aannemelijk gemaakt dat het perceel ten tijde van de peildatum al voor opslagdoeleinden werd gebruikt. De Raad bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het college zouden verplichten om van handhavend optreden af te zien.

De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder een bestuursorgaan kan afzien van handhaving. De Raad concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de aangevallen uitspraak, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201211715/1/A1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Eemnes,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 6 november 2012 in zaak nrs. 12/3151 en 12/3091 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eemnes.
Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2011 heeft het college, voor zover hier van belang, [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de buiten opgeslagen materialen en materieel op het perceel aan de Wakkerendijk te Eemnes, achter de woning op het perceel [locatie], kadastraal bekend gemeente Eemnes, sectie [.], nummers […] en […], te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 1 augustus 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 29 november 2011 onder aanpassing van de motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 6 november 2012 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [partij A] en [partij B] een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. I.M. van Gompel, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij A] en [partij B] gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge de ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Wakkerendijk/Meentweg (1e wijziging)" (hierna: het bestemmingsplan) en "Wakkerendijk/Meentweg, 1e wijziging wijzigingsplan ex artikel 4, lid 8 (beëindiging agrarisch bedrijf [locatie])" (hierna: het wijzigingsplan) rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden".
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de voorschriften behorende bij het wijzigingsplan zijn de op de kaart voor woondoeleinden aangewezen gronden bestemd voor één eengezinshuis, nader aangeduid met C, met daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken, tuinen, erven, paden en parkeerplaatsen.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan is het, onverminderd het bepaalde in artikel 22, tweede lid, verboden de gronden binnen het plangebied te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de op de kaart aangewezen bestemmingen en deze voorschriften.
Ingevolge het tweede lid wordt onder strijdig gebruik als bedoeld in het eerste lid in elk geval verstaan het gebruik van gronden:
a. als staanplaats voor onderkomens;
b. als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, materialen en producten.
Ingevolge artikel 22, tweede lid, mag het ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan bestaande gebruik van gronden en gebouwen, dat plaatsvindt in strijd met de bestemmingen van het bestemmingsplan en de planvoorschriften worden voortgezet. Een wijziging van dit bestaande gebruik is uitsluitend toegestaan indien dit gebruik daardoor meer in overeenstemming komt met de desbetreffende bestemming of desbetreffende voorschriften. Het is verboden dit bestaande gebruik zodanig te wijzigen dat in meerdere mate strijdigheid met het bestemmingsplan ontstaat.
2. Bij besluit van 5 november 2002 heeft het college aan [appellant] vrijstelling verleend voor de opslag van diverse bouwmaterialen in een van de twee bijgebouwen op het perceel. Tijdens controles van 12 en 19 april 2010, 11 augustus 2010 en 27 september 2011 is onder andere geconstateerd dat aanhangwagens, opslag- en vuilcontainers, bouwmaterialen, pallets met stenen of dakpannen, een schaftkeet en trailers buiten op het perceel worden opgeslagen. Het gebruik van het perceel voor opslag van materieel is, naar tussen partijen ook niet meer in geschil is, in strijd met artikel 17, eerste en tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, gelezen in verbinding met artikel 2, tweede lid, van de voorschriften van het wijzigingsplan.
3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het gebruik van het perceel als parkeerruimte voor rollend materieel wordt beschermd door het in artikel 22, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan opgenomen gebruiksovergangsrecht. Hij voert hiertoe aan dat ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan het perceel reeds werd gebruikt door [appellant] als opslag en parkeerruimte voor transportvoertuigen en containers.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 februari 2006 in zaak nr. 200503095/1), is het aan degene die zich op het overgangsrecht beroept, de feiten en omstandigheden, waarop dat berust, aannemelijk te maken. Anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, is de peildatum gelegen omstreeks april 2001, omdat het wijzigingsplan, waarin de krachtens het bestemmingsplan op het perceel rustende bestemming is gewijzigd in de bestemming "Woondoeleinden", eerst toen van kracht is geworden. Dit leidt evenwel niet tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu de voorzieningenrechter terecht geen grond heeft gezien voor het oordeel dat [appellant] aannemelijk heeft gemaakt dat het perceel ten tijde van het van kracht worden van het wijzigingsplan reeds gebruikt werd voor de opslag van bouwmaterialen en de opslag van rollend materieel. Hierbij heeft de voorzieningenrechter terecht in aanmerking genomen dat [appellant] ter toelichting van zijn betoog geen concrete bewijsstukken heeft overgelegd, dat het bedrijf van [appellant] blijkens gegevens van de Kamer van Koophandel is opgericht op 8 november 2001 en [appellant] eerst op 12 juli 2002 eigenaar is geworden van het perceel. Dat hij ten tijde van de peildatum het perceel voor opslagdoeleinden huurde van de toenmalige eigenaar en de toenmalige eigenaar materieel opsloeg op het perceel, heeft [appellant] eveneens niet aannemelijk gemaakt aan de hand van concrete gegevens of bescheiden.
Het betoog faalt.
4. Nu het gebruik van het perceel in strijd is met het bestemmingsplan en dit gebruik niet wordt beschermd door het overgangsrecht, was het college bevoegd terzake handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat geen bijzondere omstandigheden bestaan op grond waarvan het college van handhavend optreden had behoren af te zien. Hij voert hiertoe aan dat het college ten tijde van het besluit tot vrijstelling van 5 november 2002 voor het in gebruik nemen van een op het perceel aanwezig bijgebouw voor de opslag van materiaal stilzwijgend akkoord is gegaan met het gebruik als parkeerruimte voor rollend materieel buiten op het perceel.
5.1. Dit betoog faalt. Uit de bij besluit van 5 november 2002 verleende vrijstelling kan, anders dan [appellant] stelt, niet worden afgeleid dat het college het gebruik van het perceel voor buitenopslag heeft toegestaan.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013
531-700.