201304647/2/R4.
Datum uitspraak: 12 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. de vereniging Vereniging Verontruste Burgers van Voorne, gevestigd te Westvoorne (hierna: VVBV),
2. [verzoeker sub 2], wonend te Oostvoorne, gemeente Westvoorne, en anderen,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Westvoorne,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijfsverplaatsing Lodderlandsedijk" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben VVBV en [verzoeker sub 2] en anderen beroep ingesteld.
VVBV en [verzoeker sub 2] en anderen hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [partij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 30 juli 2013, waar VVBV, vertegenwoordigd door drs. H.A. Edzes van Loon en ing. J.J.M. Braat, [verzoeker sub 2] en anderen, bij monde van [verzoeker sub 2] en A.J. Brinkman, en de raad, vertegenwoordigd door S. van der Vlist en L.J. Dorst, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door P. van der Ende, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan maakt de verplaatsing mogelijk van een veehouderijbedrijf van de Verlengde Lodderlandsedijk 4 naar de Lodderlandsedijk tussen 7 en 9 te Rockanje.
De aanleiding voor het plan is volgens de plantoelichting het project "Kreekherstel Strypse Wetering" van het waterschap Hollandse Delta en de provincie Zuid-Holland, dat onder meer als doel heeft het creëren van een waterberging en het inrichten van een deel van de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS). In de plantoelichting staat dat het ten behoeve van de uitvoering van het project noodzakelijk was een groot deel van de gronden op de huidige locatie van het veehouderijbedrijf aan de Verlengde Lodderlandsedijk 4 te verwerven, hetgeen is gebeurd door middel van kavelruil. Volgens de plantoelichting beschikt het veehouderijbedrijf op de huidige locatie door de kavelruil niet meer over een huiskavel van voldoende omvang voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Het plan is daarom mede gericht op het bieden van een andere locatie om een volwaardige agrarische bedrijfsvoering te kunnen uitoefenen.
3. VVBV en [verzoeker sub 2] en anderen richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" ter plaatse van de Lodderlandsedijk tussen 7 en 9.
VVBV voert aan dat de noodzaak van de bedrijfsverplaatsing onvoldoende is aangetoond. Bovendien is de veehouderij volgens VVBV en [verzoeker sub 2] en anderen geen volwaardig agrarisch bedrijf en zal zij ook in de toekomst niet uitgroeien tot een rendabel bedrijf. Zij wijzen in dit verband op het advies van Stichting Agrarische Beoordelingscommissie (hierna: de Abc) van 29 juli 2010. Het plan is volgens hen onder meer hierom in strijd met de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland (hierna: de Verordening).
VVBV en [verzoeker sub 2] en anderen betogen verder dat het plan leidt tot aantasting van het cultuurhistorisch waardevolle open landschap. [verzoeker sub 2] en anderen betogen daarnaast dat het plan leidt tot belemmering van hun uitzicht, nu er vanuit hun woningen direct zicht op het bedrijfsperceel zal ontstaan, zodat hun woon- en leefklimaat wordt aangetast.
VVBV en [verzoeker sub 2] en anderen betogen voorts dat de vestiging van de veehouderij op het perceel aan de Lodderlandsedijk 7 en 9 leidt tot aantasting van natuurwaarden van nabijgelegen natuurgebieden. Zij wijzen in dit verband op de EHS en het Natura 2000-gebied Voornes Duin. VVBV wijst tevens op het nabijgelegen gebied Merrevliet. Volgens VVBV had een milieueffectrapport (hierna: MER) moeten worden opgesteld.
3.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Verordening, voor zover hier van belang, bevatten bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1) bepalingen die erin voorzien dat nieuwe bebouwing alleen mogelijk is als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven. Blijkens de bij de Verordening horende kaart 1, ligt het bestreden plandeel buiten de bebouwingscontour.
3.2. De raad heeft toegelicht dat de gronden aan de Verlengde Lodderlandsedijk 4 nodig waren voor de realisatie van het project "Kreekherstel Strypse Wetering". De doelstelling met betrekking tot de waterberging zou zonder deze gronden weliswaar net zijn gehaald, maar voor de realisatie van de EHS waren de gronden wel degelijk nodig, aldus de raad. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in verband daarmee de huidige locatie van de veehouderij niet langer geschikt is en dat, nu het bedrijf voor een doelmatige bedrijfsvoering moet beschikken over een bedrijfsruimte van voldoende omvang, nieuwe bebouwing ten behoeve van het bedrijf noodzakelijk is.
Volgens de plantoelichting wordt uitgegaan van een uitbreiding van het bedrijf van gemiddeld 24 melkkoeien met bijbehorend jongvee op de huidige locatie naar 70 melkkoeien en 36 stuks bijbehorend jongvee op de nieuwe locatie. Abc stelt in haar advies, dat aan het plan ten grondslag is gelegd, dat zij geen positieve conclusie durft te trekken of de ondernemer in staat zal zijn het bedrijf te doen uitgroeien naar een rendabel volwaardig melkveehouderijbedrijf. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat uitgroei tot een rendabel volwaardig melkveehouderijbedrijf op de nieuwe locatie te verwachten is. Daarbij heeft de raad erop gewezen dat hoewel de conclusie in het advies van Abc niet positief is, deze ook niet onverdeeld negatief is. Tevens heeft de raad in aanmerking genomen dat de nieuwe locatie beter geschikt is en gewezen op het ondernemingsplan dat de initiatiefnemer ten behoeve van de uitbreiding heeft opgesteld en vertrouwelijk aan de raad heeft overgelegd. Het ondernemingsplan is, zoals de raad ter zitting heeft gesteld, niet meegenomen in het advies van de Abc omdat het van latere datum is. Uit het ondernemingsplan volgt dat de initiatiefnemer over een gunstige vermogenspositie beschikt, aldus de raad. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de raad aan deze omstandigheden gewicht mogen toekennen en zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uitgroei tot een rendabel volwaardig melkveehouderijbedrijf op de nieuwe locatie te verwachten is.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd is met artikel 4 van de Verordening. Ook overigens ziet de voorzitter vooralsnog geen grond het bestreden plandeel in strijd met de Verordening te achten.
3.3. In de plantoelichting staat dat het perceel Lodderlandsedijk tussen 7 en 9 in de overwegend open polder Strype ligt en dat ter hoogte van het perceel de zuidzijde van de Lodderlandsedijk vrijwel onbebouwd is. Volgens de plantoelichting zal, hoewel de ruimte in de open polder door de voorziene bebouwing en beplanting enigszins wordt verkleind, binnen het totale gebied rond de Strypse Wetering de aantasting van de openheid niet zodanig groot zijn, dat dit doorslaggevend is voor de beleving van het gebied. Om de openheid van de polder zoveel mogelijk in stand te houden is bij de landschappelijke inpassing van het bedrijf zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande opgaande beplanting op het perceel direct aan de oostzijde van de Dwarsdijk. Tussen het bouwvlak en de Strypse Wetering blijft een strook grasland aanwezig. Beplanting wordt waar nodig ingezet om het groene karakter te behouden, aldus de plantoelichting.
De voorzitter overweegt dat de bebouwing die het plan op de gronden aan de Lodderlandsedijk tussen 7 en 9 mogelijk maakt weliswaar tot een zekere aantasting van de openheid van het landschap leidt, maar dat de raad bij de vaststelling van het plan in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die met de bedrijfsverplaatsing zijn gediend dan aan het belang van het behoud van de openheid van het landschap op deze plaats. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat het plan de beoogde landschappelijke inpassing mogelijk maakt.
Voorts overweegt de voorzitter dat geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. Niet uitgesloten is dat het uitzicht van [verzoeker sub 2] en anderen een zekere belemmering ondergaat. De voorzitter ziet echter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die zijn gemoeid met de realisering van het plan dan aan het belang van [verzoeker sub 2] en anderen bij het behoud van hun huidige uitzicht.
3.4. Blijkens de plantoelichting en de bijlagen heeft in het kader van het opstellen van het plan een ecologisch onderzoek plaatsgevonden. Vast staat dat het bestreden plandeel geen deel uitmaakt van de EHS of een natuurgebied met een beschermde status. In het ecologisch onderzoek is geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een wezenlijke aantasting van de natuurwaarden in de EHS. Voorts is geconcludeerd dat, gezien de zeer geringe toename van stikstofdepositie als gevolg van de bedrijfsverplaatsing, van een significant negatief effect op het nabijgelegen Natura 2000-gebied Voornes Duin geen sprake is. In het verweerschrift wijst de raad erop dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland bij besluit van 26 juni 2012 aan initiatiefnemer voor de betrokken bedrijfsverplaatsing een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) heeft verleend, op de uitgangspunten van welke vergunning ook het plan berust. Volgens in dit kader gemaakte berekeningen zal zich in het geheel geen toename voordoen van stikstofdepositie op het gebied Voornes Duins als gevolg van de bedrijfsverplaatsing, aldus de raad.
Naar het oordeel van de voorzitter bestaat in hetgeen VVBV en [verzoeker sub 2] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding het ecologisch onderzoek in zoverre onvolledig dan wel ondeugdelijk te achten. De voorzitter ziet op grond van het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het betrokken plandeel niet in de weg staat aan de realisering van de EHS. Voorts ziet de voorzitter op grond van het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat het plandeel zich niet verdraagt met artikel 19j van de Nbw 1998. Hierbij neemt de voorzitter mede in aanmerking dat vooralsnog geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad op voorhand had moeten twijfelen of de bij besluit van 26 juni 2012 verleende vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998 in stand kan blijven.
De voorzitter overweegt voorts dat het bestreden plandeel op geruime afstand van het natuurmonument Merrevliet is gelegen. Op grond van hetgeen VVBV heeft aangevoerd is niet gebleken van aantasting van natuurwaarden in dit gebied ten gevolge van het bestreden plandeel.
3.5. Wat betreft het ontbreken van een milieueffectrapport (hierna: MER) staat vast dat het plan, gezien de maximaal toegestane oppervlakte voor de rundveestal en de gebruiksregel dat andere bedrijfsgebouwen niet mogen worden gebruikt voor het stallen van vee, geen kader vormt voor een besluit voor de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van 200 stuks melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar, 340 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar, dan wel 340 stuks melk-, kalf- en zoogkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwlijk jongvee tot 2 jaar, zodat geen kader wordt gesteld voor een besluit voor een activiteit waardoor de drempelwaarden als genoemd in categorie 14 van onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage worden overschreden. VVBV heeft niet onderbouwd dat, in weerwil van de uitkomsten van de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten die zijn neergelegd in de plantoelichting en het ecologisch onderzoek, desondanks sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven voor het oordeel dat het plan een kader vormt voor een besluit voor een activiteit waarvoor niet kan worden uitgesloten dat deze belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
4. In hetgeen VVBV en [verzoeker sub 2] en anderen overigens hebben aangevoerd, ziet de voorzitter geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden.
5. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Kuipers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2013
271-685.