ECLI:NL:RVS:2013:845

Raad van State

Datum uitspraak
12 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
201306278/1/A1 en 201306278/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • A.M.L. Hanrath
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een last onder dwangsom opgelegd aan een stichting met betrekking tot het gebruik van een gebouw voor nachtverblijf

In deze zaak heeft de Raad van State op 12 augustus 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een hoger beroep van de Stichting alFitrah tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, dat op 29 juni 2012 de Stichting gelastte het gebruik van een gebouw op het perceel Pahud de Mortangesdreef 41 te Utrecht voor nachtverblijf voor personen te staken. De Stichting had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde het besluit van het college, maar vernietigde een ander besluit van het college dat betrekking had op de invordering van een dwangsom. De Stichting ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze het beroep ongegrond verklaarde.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld op 25 juli 2013. De Stichting betoogde dat de last vaag en onvoldoende duidelijk was omschreven. De voorzitter oordeelde dat het college voldoende duidelijk had gemaakt dat de last betrekking had op het bieden van overnachtingen aan deelnemers van educatieve activiteiten, en dat dit in strijd was met het bestemmingsplan. De voorzitter bevestigde dat de aanwezigheid van personen in het gebouw gedurende de nacht voor andere doeleinden, zoals bidden, niet in strijd was met het bestemmingsplan.

De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor stichtingen om zich aan bestemmingsplannen te houden en de duidelijkheid van opgelegde lasten.

Uitspraak

201306278/1/A1 en 201306278/2/A1.
Datum uitspraak: 12 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
de stichting Stichting alFitrah, gevestigd te Tilburg,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 mei 2013 in zaken nrs. 12/4522 en 13/785 in het geding tussen:
de Stichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2012 heeft het college de Stichting, voor zover thans van belang, onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van het gebouw op het perceel Pahud de Mortangesdreef 41 te Utrecht ten behoeve van het nachtverblijf voor personen te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden.
Bij besluit van 1 november 2012 heeft het college het door de Stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 8 november 2012 heeft het college besloten tot invordering van de verbeurde dwangsom van € 10.000,00.
Bij uitspraak van 30 mei 2013 heeft de rechtbank het door de Stichting tegen het besluit van 1 november 2012 ingestelde beroep ongegrond verklaard en het beroep tegen het besluit van 8 november 2012 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Stichting hoger beroep ingesteld, voor zover daarbij het beroep ongegrond is verklaard. Zij heeft tevens de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 juli 2013, waar de Stichting, vertegenwoordigd door A. Elouakili, bijgestaan door mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. H. Leijten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Ingevolge het bestemmingsplan "Overvecht" rust op het perceel de bestemming "Openbare en bijzondere gebouwen en bijbehorende terreinen 2".
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor voorzieningen ten behoeve van de wijk, zoals wijkgebouwen, buurthuizen, parochiehuizen, kerken, jongerencentra, gezinsvervangend tehuis, bibliotheken, bejaardensociëteiten, medische consultatiebureaus en andere sociaal-medische voorzieningen, telefooncentrale, politiebureaus en scholen, de daarvoor nodige bouwwerken, waaronder dienstwoningen, en open terreinen, waaronder parkeerplaatsen.
Ingevolge artikel 62 is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken, op een wijze of tot een doel strijdig met de bij dit plan ter plaatse aangegeven bestemming.
3. De Stichting huurt het pand op het perceel. Zij heeft blijkens de statuten als doelstelling het bieden van hulp bij opvoeding en educatie door het geven van ondersteuning aan ouders bij opvoeding, het bieden van theologische ondersteuning aan jongeren en het bieden van hulp aan volwassenen en jongeren waar nodig.
4. De Stichting betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de last vaag en onvoldoende duidelijk is omschreven. De Stichting voert daartoe aan dat uit het besluit onvoldoende duidelijk blijkt of het college het bieden van nachtverblijf dan wel het aanbieden van overnachtingen in strijd met de bestemming acht. Volgens de Stichting verbiedt het bestemmingsplan niet dat gedurende de nacht mensen in het gebouw aanwezig zijn om daar, bijvoorbeeld, te bidden. Het bieden van overnachtingen is volgens de Stichting evenmin zonder meer met het bestemmingsplan in strijd.
4.1. In het besluit van 29 juni 2012 heeft het college de Stichting gelast het gebruik van het gebouw op het perceel ten behoeve van het nachtverblijf voor personen te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden. Weliswaar is in de last 'nachtverblijf voor personen' vermeld, maar, gelet op de overwegingen die aan de last ten grondslag liggen en hetgeen het college ter zitting van de Afdeling heeft verklaard, is, anders dan de Stichting betoogt, voldoende duidelijk dat de last alleen betrekking heeft op het bieden van overnachtingen aan de deelnemers van de door de Stichting georganiseerde activiteiten met een educatief en opvoedkundig karakter. In dit verband wordt in aanmerking genomen dat in het besluit is vermeld dat in het gebouw op het perceel verschillende activiteiten worden georganiseerd met een educatief en opvoedkundig karakter, waarbij is gewezen op de door de Stichting van 27 april 2012 tot en met 1 mei 2012 georganiseerde de '8ste educatieve opvoedkundige conferentie', waarvan de deelnemers de mogelijkheid hebben gehad in het gebouw te overnachten. Tevens is gewezen op de van 21 juli 2012 tot en met 16 augustus 2012 te houden 'Zomerschool 2012', waarbij aan de deelnemers ook de mogelijkheid wordt geboden in het gebouw op het perceel te overnachten. Daarmee krijgt het gebouw, aldus het college, het karakter van een hotel en dit is, aldus het besluit, in strijd met het bestemmingsplan. De aanwezigheid van personen in het gebouw gedurende de nacht bijvoorbeeld om daar tijdens de Ramadan te bidden, is, zoals het college ter zitting van de Afdeling heeft verklaard, niet in strijd met het bestemmingsplan en dit gebruik is dan ook niet aan de last ten grondslag gelegd. In zoverre faalt het betoog van de Stichting.
4.2. Wat betreft het betoog van de Stichting dat het bieden van overnachtingen niet in strijd is met het bestemmingsplan, wordt overwogen dat volgens het college de op het perceel rustende bestemming het aanbieden van overnachtingen niet uitsluit, mits dit valt binnen de uitoefening van een toegestane activiteit waaraan het bieden van overnachtingen inherent is. De rechtbank heeft, zoals de Stichting ter zitting van de Afdeling heeft erkend, met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het aanbieden van overnachtingen niet inherent is aan de door de Stichting georganiseerde activiteiten van educatieve en opvoedkundige aard en daarom in strijd is met de bestemming. Voor zover de Stichting betoogt dat het aanbieden van overnachtingen aan andere personen dan deelnemers van voormelde activiteiten, bijvoorbeeld aan jongeren die hulp nodig hebben, niet in strijd is met de bestemming, wordt overwogen dat de last daarop geen betrekking heeft en het betoog daarom geen bespreking behoeft.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2013
473.