ECLI:NL:RVS:2013:841

Raad van State

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
201209429/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • H. Troostwijk
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving tegen gebruik van gronden met bestemming 'Bos' door Politiehondenvereniging Vroeg & Vlug

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Eersel tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had geoordeeld dat het college handhavend moest optreden tegen het gebruik van gronden met de bestemming 'Bos' door de Politiehondenvereniging Vroeg & Vlug. Het college had eerder geweigerd om handhavend op te treden tegen dit gebruik, dat volgens hen onder het overgangsrecht viel. De zaak betreft een besluit van 28 juni 2011 waarbij het college had geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik van percelen aan de Eerselseweg door de vereniging. De rechtbank oordeelde dat het college niet had onderzocht of er kon worden afgezien van handhavend optreden, wat leidde tot de vernietiging van het besluit van 3 januari 2012 van het college. Het college stelde hoger beroep in, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat het college bevoegd was om handhavend op te treden tegen het gebruik van de gronden met de bestemming 'Bos'. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college niet bevoegd was om tegen het gebruik van de stellaan op te treden, maar wel tegen het gebruik van de overige gronden voor verenigingsactiviteiten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om zorgvuldig te onderzoeken of handhavend optreden gerechtvaardigd is, vooral in het licht van bestemmingsplannen en overgangsrecht.

Uitspraak

201209429/1/A1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Eersel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 augustus 2012 in zaak nr. 12/525 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Knegsel, gemeente Eersel
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2011 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik (inclusief bouwen) door de Politiehondenvereniging Vroeg & Vlug van percelen aan de Eerselseweg ongenummerd te Knegsel.
Bij besluit van 3 januari 2012 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 28 juni 2011 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 17 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 januari 2012 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 8 november 2012 heeft het college de Politiehondenvereniging gelast het strijdige gebruik van het zich op het hondensportterrein liggende bos te beëindigen en beëindigd te houden.
[wederpartij] heeft hiertegen gronden aangevoerd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P.M.H.M. Bakermans, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door M.A.M. Jonkers, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" rust, voor zover van belang, op de percelen de bestemming "Bos".
Ingevolge artikel 9.1.1 van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor bosbouw en houtproductie, behoud, herstel en ontwikkelingen van landschappelijke en natuurwaarden, behoud, herstel en ontwikkeling van de bestaande biotopen, het als zodanig in stand houden van niet-beboste delen, behoud en bescherming van de aardkundige waarden, behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische en landschappelijke waarden, water en waterhuishoudkundige doeleinden, extensief recreatief medegebruik, agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer, een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals (on)verharde paden en overeenkomstig de in 9.1.2. opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
2. De Politiehondenvereniging heeft voor haar verenigingsactiviteiten de beschikking over gronden die ingevolge het bestemmingsplan de bestemming "Sport", met nadere aanduiding ss-19, hondensportterrein hebben.
[wederpartij] heeft het college verzocht handhavend op te treden, omdat volgens hem de Politiehondenvereniging ook gebruik maakt van gronden met de bestemming "Bos" en dat gebruik in strijd is met die bestemming. Het gebruik op gronden met bestemming "Bos" omvat het gebruik van een zogenoemde stellaan, het trainen van honden anders dan op die stellaan, het ten behoeve van verenigingsactiviteiten parkeren van auto's door leden van de Politiehondenvereniging, het stallen van een SRV-wagen en de aanwezigheid van water- en elektriciteitsvoorzieningen.
3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bevoegd is handhavend op te treden tegen het gebruik van de gronden met de bestemming "Bos". Het voert daartoe aan dat het gebruik van de op deze gronden gelegen stellaan onder het overgangsrecht valt. Volgens het college is in het besluit van 25 februari 2004 op het bezwaar van [wederpartij] vastgesteld dat tegen het gebruik van de stellaan niet handhavend wordt opgetreden, omdat dat gebruik onder het overgangsrecht valt. Het hiertegen door [wederpartij] ingestelde beroep is ingetrokken, zodat dit besluit in rechte is komen vast te staan. Het voert voorts aan dat wandelen door leden van de Politiehondenvereniging met hun hond op gronden met de bestemming "Bos" niet strijdig is met het bestemmingsplan, zolang dit geen verenigingsactiviteit betreft.
3.1. In zijn verweerschrift in beroep stelt het college zich op het standpunt dat de Politiehondenvereniging de gronden met de bestemming "Bos" niet gebruikt voor verenigingsdoeleinden. Voor zover [wederpartij] doelt op de op die gronden aanwezige stellaan, valt dit gebruik onder het overgangsrecht, aldus het college.
3.2. In het besluit van 25 februari 2004 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat tegen het gebruik van de stellaan die is gelegen op gronden met de bestemming "Bos" niet meer handhavend kan worden opgetreden, omdat de Politiehondenvereniging voldoende heeft aangetoond dat de stellaan onder de legaliserende werking van het overgangsrecht valt. Het door [wederpartij] tegen dit besluit ingestelde beroep heeft hij ingetrokken. Daarmee is in deze procedure komen vast te staan dat het gebruik van de stellaan onder het overgangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" valt. In hetgeen [wederpartij] ter zitting van de Afdeling heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen. Ingevolge artikel 42.2.1 van de planvoorschriften van het op 29 september 2009 vastgestelde en het op 3 april 2012 gewijzigde bestemmingsplan "Buitengebied" mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet. Ingevolge artikel 42.2.4 is dit artikel niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. Nu het gebruik van de stellaan onder het overgangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan viel, mag het, gelet op de artikelen 42.2.1 en 42.2.4 van het thans geldende bestemmingsplan worden voortgezet. Het college was dan ook niet bevoegd om tegen het gebruik van de stellaan op te treden.
3.3. Ter zitting van de Afdeling is komen vast te staan dat de Politiehondenvereniging - naast de stellaan waarvan het gebruik onder het overgangsrecht valt - ook de overige gronden met de bestemming "Bos" gebruikt ten behoeve van verenigingsactiviteiten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college bevoegd is tegen dat gebruik handhavend op te treden en ten onrechte niet heeft onderzocht of er kon worden afgezien van handhavend optreden. In zoverre faalt het betoog.
4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het parkeren van auto's en het plaatsen van de SRV-wagen tijdens de verenigingsactiviteiten op gronden met de bestemming "Bos" zich niet verdraagt met het bestemmingsplan. Het voert daartoe aan dat met de uitspraak van de Afdeling van 17 mei 2006 is komen vast te staan dat de SRV-wagen mag worden geparkeerd ten behoeve van de verenigingsactiviteiten op gronden met de bestemming "Bos". Als de SRV-wagen op die gronden mag worden geplaatst, mogen de individuele leden van de vereniging hun personenauto's daar ook parkeren, aldus het college.
4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het plaatsen van de SRV-wagen op gronden met de bestemming "Bos" zich niet verdraagt met het bestemmingsplan, aangezien dit gebruik niet valt onder het op die gronden toegestane gebruik. De door het college genoemde uitspraak van de Afdeling van 17 mei 2006 in zaak nr. 200507829/1 leidt niet tot een ander oordeel. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het plaatsen van de SRV-wagen op het perceel nabij de Urnenweg gedurende de dagen en uren, zoals aangegeven in het besluit van 20 april 2004, niet kan worden aangemerkt als het plaatsen van een bouwwerk in de zin van de Woningwet. Uit deze uitspraak kan, anders dan het college betoogt, niet worden afgeleid dat het plaatsen van de SRV-wagen op gronden met de bestemming "Bos" met die bestemming in overeenstemming is. Het betoog van het college faalt in zoverre.
4.2. De rechtbank heeft evenwel ten onrechte overwogen dat ook het parkeren van auto's door leden van de Politiehondenvereniging op gronden met de bestemming "Bos" in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 45.2 onder B/C van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" mag het gebruik van de grond strijdig met het plan op het tijdstip dat het plan onherroepelijk rechtskracht heeft verkregen worden gehandhaafd. Ter zitting van de Afdeling is aannemelijk gemaakt dat leden van de Politiehondenvereniging op 25 juni 1985, het tijdstip dat het plan onherroepelijk rechtskracht heeft verkregen in strijd met dat plan de gronden met de bestemming "Bos" gebruikten voor het parkeren van hun auto's. Nu dit gebruik onder het overgangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan viel, mag het, gelet op de artikelen 42.2.1 en 42.2.4 van het thans geldende bestemmingsplan worden voortgezet. Het college was dan ook niet bevoegd om tegen het gebruik van de gronden ten behoeve van het parkeren van auto's van leden van de Politiehondenvereniging op te treden. In zoverre slaagt het betoog van het college.
5. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen gegronde redenen bestaan om af te zien van handhaving tegen de op gronden met de bestemming "Bos" aanwezige bouwwerken ten behoeve van water- en elektriciteitsvoorzieningen. Het voert daartoe aan dat de stroom- en watervoorziening van essentieel belang is voor het legale gebruik van de naastgelegen gronden. Deze voorzieningen zullen op een zo kort mogelijke termijn worden verplaatst naar die gronden. De voorzieningen zorgen slechts voor een geringe verstoring van het bos en veroorzaken geen overlast voor [wederpartij]. Aan de belangen van de Politiehondenvereniging moet doorslaggevend gewicht worden toegekend, aldus het college.
5.1. Het aanleggen van water- en elektriciteitsvoorzieningen ten behoeve van het gebruik op het naastgelegen perceel met de bestemming "Sport" verdraagt zich niet met de bestemming "Bos" die op die gronden rust, zodat het college bevoegd was daartegen handhavend op te treden. Het college heeft aanleiding gezien van handhavend op te treden af te zien. Het heeft hierbij in aanmerking genomen dat voor water- en elektriciteitsvoorzieningen op gronden met de bestemming "Sport", omgevingsvergunning is verleend en het onevenredig is handhavend op te treden voordat de omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden, gelet op de met het verwijderen van de voorzieningen gepaard gaande kosten. Voorts heeft het college in aanmerking genomen dat het voordeel dat de Politiehondenvereniging heeft om tot dat moment van de voorzieningen gebruik te kunnen maken zwaarder weegt dan het belang van [wederpartij] bij het verwijderen van de voorzieningen.
5.2. Niet in geschil is dat van concreet zicht op legalisering geen sprake is. Er was ten tijde van belang weliswaar omgevingsvergunning verleend voor water- en elektriciteitsvoorzieningen, maar deze vergunning ziet niet op de al aangebrachte voorzieningen op gronden met de bestemming "Bos". In de verlening van de omgevingsvergunning kan dan ook geen grond worden gevonden van handhaving af te zien. Dat met het verwijderen (en verplaatsen) van de voorzieningen kosten gemoeid zijn, is evenmin een omstandigheid op grond waarvan van handhaving zou moeten worden afgezien. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van de voorzieningen door de Politiehondenvereniging zodanig essentieel was dat het daarom van handhavend optreden zou moeten af te zien. Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] behandelen voor zover dit, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog bespreking behoeft.
7. [wederpartij] heeft aangevoerd dat de activiteiten van de Politiehondenvereniging een inrichting vormen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, en, nu de vereniging niet beschikt over een omgevingsvergunning, het college handhavend had moeten optreden.
7.1. Onder inrichting dient ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer te worden verstaan: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
7.2. Gelet op de stukken kan niet worden gesproken van een bedrijfsmatige activiteit, nu niet is gebleken van een op winst gerichte bedrijfsmatige exploitatie of van bedrijfsmatige commerciële activiteiten. Van een bedrijvigheid in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, is, mede gelet op de aard en omvang van de activiteiten van de vereniging, evenmin sprake. Niet is gebleken dat de activiteiten een zodanige omvang hebben dat ze boven het hobbymatige karakter uitstijgen.
8. Voor zover [wederpartij] heeft betoogd dat het college een preventieve last onder dwangsom had moeten opleggen inzake de berging/toiletvoorziening wordt overwogen dat uit de stukken blijkt dat deze voorzieningen na de constatering door de gemeentelijke toezichthouder, voordat de last werd opgelegd, zijn verwijderd. Dat het college geen preventieve last onder dwangsom heeft opgelegd, acht de Afdeling niet onredelijk.
9. Het beroep tegen het besluit van 3 januari 2012 is, gelet op hetgeen in het kader van het hoger beroep is overwogen, gegrond. Het besluit dient te worden vernietigd, voor zover het college heeft afgezien van handhavend optreden tegen het gebruik voor verenigingsactiviteiten van de gronden met de bestemming "Bos", anders dan het gebruik van de stellaan, het stallen van de SRV-wagen en de aanwezige water- en elektriciteitsvoorzieningen.
10. Bij besluit van 8 november 2012 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het bezwaar van [wederpartij]. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, zoals die artikelen ten tijde van belang luidden, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. Dat wil in dit geval zeggen dat van rechtswege een beroep van [wederpartij] en de Politiehondenvereniging tegen dit besluit is ontstaan.
11. Voor zover het college bij besluit van 8 november 2012 heeft besloten handhavend op te treden tegen het gebruik van de stellaan op gronden met de bestemming "Bos" en het gebruik van gronden met die bestemming door leden van de Politiehondenvereniging om hun auto te parkeren, wordt overwogen dat met de vernietiging van de aangevallen uitspraak aan dat besluit in zoverre de grondslag is komen te ontvallen. De Afdeling zal dat besluit dan ook in zoverre vernietigen.
12. Het college heeft zich in het besluit van 8 november 2012 op het standpunt gesteld dat het stallen van de SRV-wagen en het gebruik voor verenigingsactiviteiten van de gronden met de bestemming "Bos", voor zover dat niet op de stellaan plaatsvindt, in strijd is met het bestemmingsplan en daarom bevoegd is daartegen handhavend wordt opgetreden. Het heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de water- en elektriciteitsvoorzieningen zonder de daartoe benodigde vergunning zijn aangelegd en het bevoegd is ook hiertegen handhavend op te treden. Het college heeft geen aanleiding gezien om van handhavend optreden af te zien.
13. De Politiehondenvereniging heeft tegen dit besluit geen gronden aangevoerd, zodat haar beroep daarom ongegrond wordt verklaard.
14. [wederpartij] voert aan dat op de percelen nog andere voorzieningen aanwezig zijn, waar de last ten onrechte geen betrekking op heeft.
14.1. Het college heeft het besluit van 8 november 2012 genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak. Die uitspraak had betrekking op het gebruik van de stellaan op gronden met de bestemming "Bos", het overige gebruik van die gronden voor verenigingsactiviteiten, het parkeren van auto's, het plaatsen van een SRV-wagen en de aanwezige water- en elektriciteitsvoorzieningen. Voor zover op de gronden andere voorzieningen in strijd met de bestemming aanwezig zijn, hoefde het college daar in zijn besluit van 8 november 2012 niet op in te gaan.
15. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 augustus 2012 in zaak nr. 12/525;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eersel 3 januari 2012, kenmerk 11.11439, voor zover daarin is afgezien van handhavend optreden tegen het gebruik voor verenigingsactiviteiten van de gronden met de bestemming "Bos", anders dan het gebruik van de stellaan, het stallen van de SRV-wagen en de aanwezige water- en elektriciteitsvoorzieningen;
V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eersel van 8 november 2012, kenmerk 12.14581, voor zover daarin is overgegaan tot handhavend optreden tegen gebruik van de stellaan op gronden met de bestemming "Bos" en het parkeren van auto's door leden van de Politiehondenvereniging Vroeg & Vlug op gronden met die bestemming;
VI. verklaart het beroep van [wederpartij] tegen dat besluit ongegrond;
VII. verklaart het beroep van de Politiehondenvereniging Vroeg & Vlug tegen dat besluit ongegrond;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eersel tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Eersel aan [wederpartij] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013
473.