201210022/1/A3.
Datum uitspraak: 21 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C], wonend te Abcoude, gemeente De Ronde Venen,
2. [appellant sub 2], wonend te Abcoude, gemeente De Ronde Venen
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 10 september 2012 in zaken nrs. 11/2521 en 11/2563 in het geding tussen:
1. [verzoeker rechtbank A], [verzoeker rechtbank B] en [verzoeker rechtbank C],
2. [appellant sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen.
Procesverloop
Bij besluit van 27 april 2010 heeft het college besloten tot afsluiting van de Piet van Wijngaerdtlaan, ter hoogte van de verkeersdrempel tussen de Papehof en de Sluyterstraat, voor gemotoriseerd verkeer, met voor hulpdiensten uitneembare afsluitpalen, met ingang van 12 mei 2010 (hierna: het verkeersbesluit).
Bij besluit van 30 juni 2011 heeft het college het door [verzoeker rechtbank A], [verzoeker rechtbank B] en [verzoeker rechtbank C] (hierna: [verzoeker rechtbank A] en anderen) en [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 september 2012 heeft de rechtbank de door [verzoeker rechtbank A] en anderen en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker rechtbank A] en anderen en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
[derde belanghebbende A], [derde belanghebbende B], [derde belanghebbende C] en [derde belanghebbende D], [derde belanghebbende E], [derde belanghebbende F] en [derde belanghebbende G], [derde belanghebbende H], [derde belanghebbende I], [derde belanghebbende J] [derde belanghebbende K], hebben als derde-belanghebbenden reacties ingediend.
[verzoeker rechtbank A] en anderen en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2013, waar [verzoeker rechtbank A] en anderen en [appellant sub 2], en het college, vertegenwoordigd door ing. M. Plukkel, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [derde belanghebbende K] en [derde belanghebbende F] ter zitting gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 20 kan een belanghebbende tegen een verkeersbesluit tot plaatsing of verwijdering van verkeerstekens en onderborden of tot het treffen van maatregelen op of aan de weg ter regeling van het verkeer beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2. Aan zijn in bezwaar gehandhaafde besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat de afsluiting van de Piet van Wijngaerdtlaan Noord in het belang is van de optimalisering van het leef- en verblijfklimaat in Abcoude West. Volgens het college heeft de aanleg van de zogeheten derde brug in Abcoude geleid tot een betere verkeersdoorstroming, omdat daarmee een nieuwe westelijke verkeersroute in gebruik is genomen ter verbetering van de bereikbaarheid tussen Abcoude West en Abcoude Oost. De aanleg van de derde brug heeft er echter ook voor gezorgd dat de verkeersintensiteiten in Abcoude West zijn verhoogd. Om ervoor te zorgen dat het onwenselijk geachte sluipverkeer afkomstig van de snelweg maximaal wordt tegengegaan, heeft het college besloten tot afsluiting van de Piet van Wijngaerdtlaan Noord. De afsluiting zal volgens het college leiden tot een vermindering van de verkeersstromen in Abcoude West, omdat het creëren van een langere rijroute leidt tot afname van het sluipverkeer. Deze wens is volgens het college in lijn met zijn beleid om de hoeveelheid doorgaand verkeer in de kern van Abcoude maximaal tegen te gaan. Het college heeft voor zijn conclusies verwezen naar de "Verkeerskundige analyse Piet van Wijngaerdtlaan" van adviesbureau Goudappel Coffeng van 2 november 2010 (hierna: de analyse) en de nota "Inhoudelijke beantwoording bezwaren besluit van 27 april 2010".
Het college stelt zich voorts op het standpunt dat de Piet van Wijngaerdtlaan Noord niet is ingericht om het huidige doorgaand verkeer te verwerken. Met name de breedte van deze woonstraat in combinatie met de mogelijkheid tot het parkeren op de weg leidt bij de huidige verkeersstromen tot verkeersonveilige situaties, omdat het passeren van tegenovergesteld gemotoriseerd verkeer feitelijk bijna onmogelijk is. Deze verkeersonveilige situaties hebben in de regel hun weerslag op het langzame verkeer zoals fietsers en voetgangers.
3. [verzoeker rechtbank A] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ter zitting bij de rechtbank heeft erkend dat de noodzaak voor het nemen van het verkeersbesluit nu niet bestaat. Ten onrechte is volgens [verzoeker rechtbank A] en anderen en [appellant sub 2] bij de besluitvorming uitgegaan van het Beleidsplan Verkeer en Vervoer Abcoude van 26 juni 2003 (hierna: het Beleidsplan). Volgens [verzoeker rechtbank A] en anderen en [appellant sub 2] heeft de rechtbank niet onderkend dat de situatie is veranderd sinds de verbreding van de A2. Voorts heeft de rechtbank volgens [verzoeker rechtbank A] en anderen de resultaten van de verkeerstellingen die aan het besluit van 30 juni 2011 ten grondslag zijn gelegd onjuist geïnterpreteerd. Volgens [appellant sub 2] kloppen de resultaten van de verkeerstellingen niet. Voorts wordt betoogd dat de route via De Weert niet langer is dan de route via de Piet van Wijngaerdtlaan Noord en met de afsluiting daarvan het beoogde doel niet wordt bereikt. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat in geen enkel rapport van de gemeente rekening wordt gehouden met geluidsbelasting op haar woning door de A2. [appellant sub 2] heeft bezwaren tegen de algehele afsluiting van de Piet van Wijngaerdtlaan Noord. Volgens [appellant sub 2] rijdt het bestemmingsverkeer voor de vijf zijstraten van de Piet van Wijngaerdtlaan Noord niet alleen om via De Weert, maar vooral ook via de kleine zijstraten daarachter, waardoor een gevaarlijke situatie ontstaat. Voorts wordt betoogd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het verkeersbesluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
3.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2012 in zaak nr. 201105657/1/A3, wordt overwogen dat bij het nemen van een verkeersbesluit aan het college beoordelingsruimte toekomt bij de uitleg van de begrippen 'veiligheid op de weg', 'bruikbaarheid (van de weg)' en 'vrijheid van het verkeer'. Voorts is het aan het college om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen om te beoordelen wanneer de in artikel 2 van de WVW vermelde belangen het nemen van welke verkeersmaatregel vergen. De bestuursrechter moet zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend opstellen en toetsen of de uitleg die het bestuur aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
3.1.1. Over het betoog van [verzoeker rechtbank A] en anderen en [appellant sub 2] dat het college heeft erkend dat de noodzaak voor het nemen van het verkeersbesluit nu niet bestaat, overweegt de Afdeling, zoals zij eerder heeft gedaan in haar uitspraak van 12 december 2012 in zaak nr. 201110918/1/A3, dat het college niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit behoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het verkeersbesluit samen met andere verkeersmaatregelen zijn oorsprong vindt in het Beleidsplan en in het licht hiervan moet worden getoetst. Weliswaar was ten tijde van het Beleidsplan de A2 nog niet verbreed, maar dat betekent niet dat het college ook na realisering van die verbreding niet in redelijkheid tot het nemen van het verkeersbesluit heeft kunnen overgaan. De afsluiting van de Piet van Wijngaerdtlaan Noord in combinatie met andere verkeersmaatregelen, zoals de plaatsing van doseerlichten en het invoeren van de 30 kilometer-zone in vrijwel de gehele kern zorgt volgens het Beleidsplan onder meer voor het maximaal tegengaan van sluipverkeer in Abcoude tussen vooral Amsterdam-Zuidoost en de A2. Daarbij heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit de door het college bij het besluit van 30 juni 2011 in aanmerking genomen analyse blijkt dat de verwachting is dat het verkeer op de A2 als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen verder zal groeien waardoor de kans op filevorming ook zal toenemen. Anders dan [appellant sub 2] betoogt volgt uit het door haar overgelegde rapport van Rijkswaterstaat Utrecht van december 2009 over het wegaanpassingsbesluit A2 Holendrecht-Maarssen niet dat tot 2020 geen files meer zullen ontstaan op de A2. Dat rapport stelt dat bij een verbreding van de A2 naar 2x5 op veel wegvakken in 2020 nog reservecapaciteit aanwezig is, waardoor de kans op filevorming fors is afgenomen. Nu ondanks de verbreding van de A2 filevorming niet is uitgesloten en het verkeer op de A2 volgens de analyse naar verwachting zal toenemen, heeft het college aannemelijk gemaakt dat de met het verkeersbesluit beoogde doelstelling om sluipverkeer tegen te gaan door onder meer de Piet van Wijngaerdtlaan Noord af te sluiten nog immer aanwezig is. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat het college met het verkeersbesluit op de verwachte verkeersontwikkeling beoogt te anticiperen niet als onredelijk kan worden aangemerkt.
Over de betogen over de verkeerstellingen overweegt de Afdeling dat [verzoeker rechtbank A] en anderen noch [appellant sub 2] een onderzoek hebben ingebracht waaruit volgt dat de aan het besluit van 30 juni 2011 ten grondslag gelegde analyse en verkeerstellingen niet kloppen dan wel door de rechtbank onjuist zijn geïnterpreteerd. Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat het college die verkeerstellingen niet in redelijkheid aan dat besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Dat een deel van het bestemmingsverkeer als gevolg van de afsluiting moet omrijden, heeft het college bij de handhaving van het verkeersbesluit betrokken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college deze omstandigheid, gelet op de doelstelling om het sluipverkeer in geheel Abcoude met een samenstel van verkeersmaatregelen maximaal tegen te gaan, bij de gemaakte belangenafweging in redelijkheid minder zwaar heeft kunnen laten wegen dan de door het verkeersbesluit gediende belangen.
Het betoog van [appellant sub 2] dat in geen enkel rapport van de gemeente rekening wordt gehouden met geluidsbelasting op haar woning door de A2 biedt evenmin grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte de beroepen ongegrond heeft verklaard. Het college heeft ter zitting verklaard dat bij het nemen van het verkeersbesluit is betrokken dat een aantal woningen aan één zijde geluidsbelasting van de A2 alsmede van De Weert zal ondervinden. [appellant sub 2] heeft, daargelaten de geluidsbelasting op haar woning door de A2, niet aannemelijk gemaakt dat de geluidsbelasting op de aan De Weert gelegen zijde van haar woning door de afsluiting van de Piet van Wijngaerdtlaan Noord en daarmee gepaard gaande geleiding van verkeer over De Weert dusdanig zal zijn dat het college in het licht van het geheel bij het nemen van het verkeersbesluit betrokken belangen het verkeersbesluit in redelijkheid niet heeft kunnen handhaven.
Over het betoog dat het verkeersbesluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, overweegt de Afdeling dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat van ongelijke behandeling van gelijke gevallen geen sprake is. Voor zover [verzoeker rechtbank A] en anderen hebben betoogd dat de asfaltering van De Weert Zuid ertoe heeft geleid dat van oorsprong twee gelijkwaardige straten ongelijk worden behandeld, overweegt de Afdeling dat het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat een aanpassing van een weggedeelte in het kader van de uitvoering van het Beleidsplan achterwege had moeten blijven en gelet daarop het college niet in redelijkheid tot het besluit van 30 juni 2011 heeft kunnen komen.
3.2. Gelet op hetgeen in 3.1.1 is overwogen heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in redelijkheid het verkeersbesluit bij besluit van 30 juni 2011 heeft kunnen handhaven.
3.3. De betogen falen.
4. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Beerse
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013
382-671.