ECLI:NL:RVS:2013:797

Raad van State

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
201205223/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan "Buitengebied West" vastgesteld door de raad van de gemeente Heerde

Op 16 april 2012 heeft de raad van de gemeente Heerde het bestemmingsplan "Buitengebied West" vastgesteld. Dit besluit is door verschillende appellanten aangevochten, waaronder bewoners van Heerde en de Motorsportvereniging Noord-Oost Veluwe. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 juni 2013 behandeld. De appellanten voerden aan dat de bestemmingen in het plan niet in overeenstemming zijn met de bestaande situatie en dat er onvoldoende rekening is gehouden met hun zienswijzen. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat het bestemmingsplan een actueel juridisch-planologisch kader biedt voor het westelijk deel van het buitengebied van de gemeente Heerde en dat de bestemmingen zijn vastgesteld op basis van beleidsnotities en criteria voor legalisatie van woningen in het buitengebied. De Afdeling heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft en dat de toetsing door de Afdeling terughoudend is. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad in redelijkheid de bestemmingen heeft kunnen toekennen, met uitzondering van enkele punten waar de raad niet voldoende zorgvuldigheid heeft betracht. De beroepen van de appellanten zijn grotendeels ongegrond verklaard, maar de raad is opgedragen om binnen een jaar een nieuw besluit te nemen voor de plandelen waar de bestemmingen niet correct zijn vastgesteld.

Uitspraak

201205223/1/R2.
Datum uitspraak: 21 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Heerde,
2. [appellant sub 2], wonend te Heerde,
3. [appellant sub 3], wonend te Wapenveld, gemeente Heerde,
4. [appellant sub 4], wonend te Heerde,
5. [appellante sub 5], gevestigd te [plaats],
6. [appellant sub 6], wonend te Heerde,
7. [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], wonend te Wapenveld, gemeente Heerde,
8. [appellante sub 8A] en [appellant sub 8B], beiden wonend te Heerde,
9. de vereniging Motorsportvereniging Noord-Oost Veluwe, gevestigd te Oene, gemeente Epe,
10. [appellant sub 10] en anderen, allen wonend te Heerde,
11. [appellant sub 11], wonend te Heerde,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Heerde,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 april 2012 heeft de raad van de gemeente Heerde het bestemmingsplan "Buitengebied West" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5], [appellant sub 6], [appellanten sub 7], [appellanten sub 8], Motorsportvereniging Noord-Oost Veluwe (hierna: MSV-NOV), [appellant sub 10] en anderen, en [appellant sub 11] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5], [appellant sub 6], [appellanten sub 7], MSV-NOV, [appellant sub 10] en anderen, [appellant sub 11], en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2013, waar een aantal partijen is verschenen of zich heeft doen vertegenwoordigen. Ook de raad heeft zich doen vertegenwoordigen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor het westelijk deel van het buitengebied van de gemeente Heerde. Het plan is overwegend conserverend van karakter.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. [appellant sub 1] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen", betreffende zijn perceel aan de [locatie 1] te Heerde, nu deze bestemming slechts één woning mogelijk maakt, terwijl er op het perceel twee woningen aanwezig zijn. Hij voert hiertoe aan dat de berging bij de zogenoemde noodwoning ten onrechte niet wordt betrokken bij de bepaling van de inhoud, waardoor niet aan de minimale inhoudsmaat voor een woonbestemming wordt voldaan.
3.1. De raad betoogt dat de noodwoning op de peildatum 27 juni 1985 niet aan de minimale inhoud van 200 m³ voldeed om als woning te kunnen worden bestemd. De berging, als die al deel uitmaakt van de noodwoning, is pas in 1988 gebouwd. Gelet op het voorgaande staat de raad binnen het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende het perceel van [appellant sub 1] slechts één woning toe.
3.2. Ingevolge artikel 26, lid 26.1, aanhef en onder 1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor het wonen in woonhuizen.
Ingevolge artikel 26, lid 26.2.2, aanhef en onder 1, geldt voor hoofdgebouwen in casu woonhuizen dat per bestemmingsvlak niet meer dan 1 vrijstaand woonhuis mag worden gebouwd.
3.2.1. In de plantoelichting is vermeld dat de beleidsnotitie "Wonen in het landelijk gebied" uit 2005 (hierna: de beleidsnotitie) en de "Actualisatienotitie bestemmingsplannen Buitengebied" uit 2010 (hierna: de actualisatienotitie) de basis vormen voor het toekennen van woonbestemmingen in het onderhavige plan. De raad heeft eerst onderzocht of in de bestemmingsplannen "Bos en Natuurgebied" en "Agrarisch Gebied" reeds een woonbestemming was toegekend, of dat op een andere wijze planologisch toestemming verleend was, bijvoorbeeld aan de hand van een partiële herziening van het bestemmingsplan of de ligging in een ander bestemmingsplan. Locaties waarvoor een planologische toestemming niet te achterhalen was, zijn beoordeeld op basis van criteria afkomstig uit de beleidsnotitie en de actualisatienotitie.
Op grond hiervan zijn alle bewoonde panden die al als woning voorkomen op de inventarisatiekaart van het bestemmingsplan "Bos en Natuurgebied" en toen onder het overgangsrecht zijn geplaatst, als zodanig bestemd, indien uit de vergunning of verschijningsvorm blijkt dat het gaat om een (zelfstandige) woning. Andere bewoonde panden die niet als zodanig zijn bestemd, maar die al bewoond worden vanaf de peildatum 27 juni 1985, zijn getoetst aan het schema "legalisatie-criteria woningen in het buitengebied" zoals opgenomen in de actualisatienotitie (hierna: de legalisatiecriteria). Situaties die zijn ontstaan na 1985 komen alleen in aanmerking voor een woonbestemming als sprake is van een daartoe strekkende vergunning of schriftelijke toestemming van het college van burgemeester en wethouders.
3.2.2. Op grond van de legalisatiecriteria komen panden die op de peildatum 27 juni 1985 in gebruik waren voor bewoning, waarvoor geen vergunning is verleend, waarvoor geen actie is ondernomen, die buiten het kwetsbare gebied liggen, die voldoen aan het bouwbesluit, een minimale inhoud van 200 m³ hebben, goed bereikbaar en in goede staat zijn, en geen hinder opleveren voor omliggende agrarische bedrijven, in aanmerking voor een woonbestemming.
In het schema is weergegeven dat, indien niet wordt voldaan aan de criteria en legalisatie derhalve niet mogelijk is, actieve beëindiging van de situatie wordt nagestreefd.
3.2.3. Niet in geschil is dat de zogenoemde noodwoning op de peildatum in 1985 reeds bestond, op dat moment in gebruik was als noodwoning en vervolgens onafgebroken als zodanig in gebruik is geweest. Evenmin is in geschil dat de inhoud van dit gebouw 157,3 m³ bedraagt.
Het standpunt van de raad dat de peildatum van 27 juni 1985 als uitgangspunt geldt voor een beoordeling op grond van de legalisatiecriteria, en ook voor het criterium betreffende de minimale inhoudsmaat van 200 m³, acht de Afdeling niet onredelijk. Nu op deze peildatum in 1985 geen sprake was van een gebouw van minimaal 200 m³, is niet voldaan aan een legalisatiecriterium. In de omstandigheid dat het gebouw na de vernieuwing, waarbij met een vergunning van 18 oktober 1988 een berging is aangebouwd, wel aan de in de legalisatiecriteria genoemde inhoudsmaat voldoet, heeft de raad geen aanleiding hoeven zien van dit standpunt af te wijken. De raad heeft dan ook de bestemming "Wonen" met de mogelijkheid voor één vrijstaand woonhuis in redelijkheid kunnen toekennen.
Het betoog faalt.
3.3. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
4. [appellant sub 2] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen", betreffende zijn perceel aan de [locatie 2] te Heerde, voor zover de op het perceel aanwezige zogenoemde recreatiewoning niet als zodanig is bestemd. Hij betoogt dat dit onvoldoende is gemotiveerd en verzoekt zijn zienswijze en de brief van 29 maart 2012 met zijn nadere standpunt, als herhaald en ingelast te beschouwen.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat aan deze zogenoemde recreatiewoning niet de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" kan worden toegekend omdat geen vergunning is verleend voor de bouw dan wel het gebruik van dit gebouw als recreatiewoning.
4.2. Ingevolge artikel 26, lid 26.1, aanhef en onder 1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor het wonen in woonhuizen.
Ingevolge artikel 16, lid 16.1, zijn de voor "Recreatie - Recreatiewoning" aangewezen gronden bestemd voor het recreatieve verblijf in recreatiewoningen met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en terreinen.
4.3. Op basis van de legalisatiecriteria wordt een recreatiebestemming toegekend als hiervoor een vergunning is verleend. Tevens komen op basis van deze criteria panden die op de peildatum 27 juni 1985 in gebruik waren en sinds die datum onafgebroken in gebruik zijn voor recreatiebewoning, waarvoor geen vergunning is verleend, waarvoor geen actie is ondernomen, die buiten het kwetsbare gebied liggen, die voldoen aan het bouwbesluit, een minimale inhoud van 200 m³ hebben, goed bereikbaar zijn, in goede staat verkeren, en geen hinder opleveren voor omliggende agrarische bedrijven, in aanmerking voor een recreatiebestemming.
4.4. Uit het deskundigenbericht is de Afdeling gebleken dat op het perceel van [appellant sub 2] een woning staat, met daar tegenaan een bijgebouw en daar weer tegenaan een gebouw dat geschikt is voor bewoning. Dit laatste gebouw wordt door partijen aangeduid als ‘de recreatiewoning’. Gesteld noch gebleken is dat voor de bouw van deze recreatiewoning een vergunning is verleend. Voorts heeft de raad onweersproken gesteld dat geen sprake is van een onafgebroken recreatief gebruik van de recreatiewoning vanaf de peildatum. Gelet hierop is het standpunt van de raad dat de zogenoemde recreatiewoning niet voldoet aan een legalisatiecriterium zoals weergegeven in 4.3, juist. [appellant sub 2] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waarin de raad aanleiding moest zien van de legalisatiecriteria af te wijken. Overigens heeft de raad zowel in zijn reactie op het deskundigenbericht als ter zitting toegelicht dat, voor zover daarover bij [appellant sub 2] twijfel bestaat, hij de feitelijke situatie aanmerkt als inwoning en dat dit gebruik als zodanig is bestemd.
[appellant sub 2] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze en een brief van 29 maart 2012. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op hetgeen daarin is aangevoerd. [appellant sub 2] heeft geen redenen aangevoerd waarom deze weerlegging in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Gelet op het bovenstaande heeft de raad in redelijkheid de bestemming "Wonen" aan bedoeld plandeel kunnen toekennen. De betogen falen.
4.5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
5. [appellant sub 3] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen", betreffende zijn perceel aan de [locatie 3]/[locatie 4] te Wapenveld, nu deze bestemming slechts één woning mogelijk maakt. Hij voert hiertoe aan dat het besluit onzorgvuldig is genomen, omdat niet met alle door hem ingediende reacties rekening is gehouden. Verder betoogt hij dat reeds in 1983 twee woningen op het perceel stonden, dat de gemeente in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (hierna: BAG) twee verblijfsobjecten op het perceel heeft aangegeven, en dat de woningen ten tijde van de vaststelling van het vorige bestemmingsplan legaal waren.
5.1. De raad stelt dat slechts één woning op voornoemd plandeel wordt toegestaan, nu uit de in 1983 verleende bouwvergunning volgt dat ter plaatse slechts één woning is toegestaan, in het vorige plan eveneens enkel één woning was toegestaan, slechts één woning feitelijk aanwezig is omdat de andere woning in 1999 is gesloopt en de BAG geen recht geeft op een bestemming die twee woningen toelaat.
5.2. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Agrarisch Gebied", vastgesteld in 1989, was aan het plandeel, betreffende de gronden van [appellant sub 3], de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden" toegekend, met een bouwvlak.
Ingevolge artikel 2.7, eerste lid, van de planregels van dat plan zijn de gronden met deze bestemming onder meer bestemd voor agrarische doeleinden. Ingevolge het derde lid van dat artikel, aanhef en onder a, mocht binnen de bebouwingsgrenzen één agrarisch bedrijfscomplex worden gebouwd en aangelegd, waaronder werd verstaan bedrijfsgebouwen, alsmede één bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen en andere bouwwerken. Ingevolge de aanhef en onder j was het mogelijk na vrijstelling een tweede bedrijfswoning te bouwen.
5.3. In het deskundigenbericht is vermeld dat op het perceel van [appellant sub 3] op [locatie 3] de oorspronkelijke bedrijfswoning (aangeduid als: de oude boerderij) stond. In 1934 is een bouwvergunning verleend voor de bouw van een landbouwschuur met bakhuis op [locatie 4], dit gebouw is later in gebruik genomen voor bewoning (aangeduid als: de nieuwe woning). Bij besluit van 27 december 1983 is door het college van burgemeester en wethouders een vergunning verleend voor de verbouwing van de nieuwe woning, ten behoeve van inwoning. In 1999 is de oude boerderij gesloopt.
5.4. Voor zover [appellant sub 3] betoogt dat de raad niet alle door hem ingediende reacties heeft betrokken bij de vaststelling van het plan, overweegt de Afdeling het volgende. [appellant sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat bedoelde inspraakreacties tijdens commissie- en raadsvergaderingen ter toelichting van zijn ingediende zienswijze, niet zijn betrokken bij de vaststelling van het plan. Daarbij betrekt de Afdeling dat het feit dat niet op ieder argument afzonderlijk is ingegaan, op zichzelf geen aanleiding is voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan onvoldoende is gemotiveerd.
Het betoog faalt.
5.5. Ten aanzien van de gewenste tweede woning, overweegt de Afdeling het volgende. Uit de plantoelichting en de bijbehorende stukken is de Afdeling gebleken dat de raad er voor heeft gekozen de bestaande situatie zoveel mogelijk in het plan te vertalen, waarbij de raad zowel heeft gekeken naar bestaande rechten als het huidige feitelijke gebruik.
De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van bestaande rechten en dat het feitelijk gebruik geen aanleiding geeft tot het toelaten van een tweede woning ter plaatse. Niet gebleken dan wel aannemelijk gemaakt is dat de raad zich niet in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen. Daartoe acht de Afdeling van belang dat in de procedure tot verlening van de vergunning van 27 december 1983, voldoende duidelijk is gemaakt dat op het perceel slechts één woning is toegestaan, dat ook ingevolge het voorheen geldende plan op dit perceel slechts één woning was toegestaan, dat de oude boerderij in 1999 is gesloopt en dat uitsluitend de feitelijk bestaande woning (aangeduid als de nieuwe woning) als woning wordt gebruikt. Dat in de BAG twee verblijfsobjecten ter plaatse zijn vermeld maakt dit niet anders, nu deze omstandigheid niet doorslaggevend is bij het vaststellen van een bestemming ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Ten slotte bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan een groter gewicht had moeten toekennen aan het belang van [appellant sub 3] om een tweede woning te kunnen realiseren, dan aan het ruimtelijke belang bij het uitgangspunt van de raad om buiten de planologische mogelijke en feitelijk aanwezige woningen geen nieuwe woningen mogelijk te maken. De raad heeft dan ook in redelijkheid de bestemming "Wonen", met de mogelijkheid voor één vrijstaand woonhuis, aan bedoeld plandeel kunnen toekennen.
Het betoog faalt.
5.6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 4]
6. [appellant sub 4] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch", voor zover betreffende het perceel kadastraal bekend gemeente Heerde, sectie N, nr 734, aan de [locatie 5] te Heerde (hierna: het perceel 734). Hij betoogt dat het besluit onzorgvuldig is genomen, nu geen rekening is gehouden met zijn inspraakreacties. Voorts stelt hij dat de bestemming "Agrarisch" ten onrechte is toegekend en wenst hij ter plaatse een woonbestemming. Daartoe voert hij aan dat het niet mogelijk is om op het perceel 734 de toegekende bestemming "Agrarisch" te realiseren. Voorts wenst hij meer bebouwing te realiseren en heeft hij daartoe onvoldoende mogelijkheden op het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende de overige gronden van [appellant sub 4] aan de [locatie 5], het perceel kadastraal bekend gemeente Heerde, sectie N, nr 733. Volgens [appellant sub 4] zijn bovendien ten onrechte niet alle aanwezige gebouwen en bouwwerken als zodanig bestemd, omdat deze deels zijn gelegen op het plandeel met de bestemming "Agrarisch" betreffende het perceel 734. Tot slot is het plan, volgens [appellant sub 4], in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
6.1. Volgens de raad is het huidige gebruik van het plandeel met de toegekende bestemming als zodanig bestemd. De raad ziet dan ook niet in dat het niet mogelijk zou zijn het door [appellant sub 4] bedoelde plandeel met de bestemming "Agrarisch" als zodanig te gebruiken. Voorts omvat het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende de gronden van [appellant sub 4] aan de [locatie 5], voor zover betreffende het perceel kadastraal bekend gemeente Heerde, sectie N, nr 733, volgens de raad alle bestaande en legaal opgerichte bebouwing. Volgens de raad is geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
6.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder 8, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor agrarisch beheer van gronden.
Ingevolge artikel 1, lid 1.6, van de planregels wordt onder "agrarisch beheer" verstaan: het weiden van vee, het beheren van graslanden dan wel het telen van akkerbouwgewassen, niet in een volkstuin.
6.3. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 4] dat de raad niet alle door hem ingediende reacties heeft betrokken bij de vaststelling van het plan, overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is gemaakt dat de door [appellant sub 4] bedoelde inspraakreacties tijdens commissie- en raadsvergaderingen, ter toelichting van zijn ingediende zienswijze, niet zijn betrokken bij de vaststelling van het plan. Daarbij betrekt de Afdeling dat het feit dat niet op ieder argument afzonderlijk is ingegaan, op zichzelf geen aanleiding is voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan onvoldoende is gemotiveerd.
Het betoog faalt.
6.4. Voor zover [appellant sub 4] stelt dat het niet mogelijk is de bestemming toegekend aan het plandeel betreffende het perceel 734 te verwezenlijken, is deze stelling niet aannemelijk gemaakt. De enkele omstandigheid dat dit perceel gelegen is tussen twee plandelen met de bestemming "Wonen" is daartoe onvoldoende. Daarbij acht de Afdeling van belang dat ter zitting is komen vast te staan dat het perceel 734 in gebruik is als grasland, hetgeen passend is binnen de bestemming "Agrarisch". Dat op dit grasland ook wel door kinderen wordt gespeeld, maakt nog niet dat sprake is van gebruik als tuin of erf.
Ten aanzien van de gewenste toekomstige uitbreiding van zijn hobbybedrijf waarvoor het perceel 734 nodig zou zijn, overweegt de Afdeling het volgende. [appellant sub 4] heeft niet aannemelijk gemaakt dat op het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende perceel 733 geen of onvoldoende mogelijkheden zijn voor uitbreiding. Dat daartoe nog mogelijkheden bestaan is in het deskundigenbericht bevestigd. De omstandigheid dat op gronden met de bestemming "Wonen" uitsluitend achter de voorgevelrooilijn mag worden gebouwd, doet niet af aan de bestaande mogelijkheden. Voorts is gebleken dat ten tijde van de vaststelling van het plan geen sprake was van concrete bouwplannen waarmee de raad bij de vaststelling van het plan rekening zou moeten houden.
Betreffende de gebouwen en de bouwwerken die deels zijn gelegen op het perceel 734, is op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting komen vast te staan dat deze bebouwing onder de werking van het vorige plan, in strijd daarmee en zonder vergunning is opgericht. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat daarvoor geen afzonderlijke planregeling hoefde te worden getroffen. Daartoe is van belang dat uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het gemeentebestuur het voornemen heeft gebruik te maken van zijn bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheden teneinde illegale situaties in overeenstemming te brengen met het plan.
Over de door [appellant sub 4] gemaakte vergelijking met het plandeel ter plaatse van de Gagelkampweg te Heerde, voor zover betreffende het perceel kadastraal bekend gemeente Heerde, sectie N, nr 1367, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat het feitelijk gebruik van dat perceel was aan te merken als tuin/erf en daarom overeenkomstig de uitgangspunten van het plan bij de woonbestemming kon worden betrokken. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 4] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid de bestemming "Agrarisch" aan het plandeel, voor zover betreffende het perceel kadastraal bekend gemeente Heerde, sectie N, nr 734, aan de [locatie 5] te Heerde, kunnen toekennen.
Het betoog faalt.
6.5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 5]
7. [appellante sub 5] exploiteert een boomkwekerij op de percelen [locatie 6], te Heerde, kadastraal bekend gemeente Heerde, sectie P, nrs. 238, 1287, 1318 en 1321.
[appellante sub 5] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw", betreffende zijn hiervoor genoemde percelen, voor zover aan dat plandeel de aanduiding "aantal bedrijfswoningen=0" is toegekend. Volgens haar is er geen sprake van een privaatrechtelijke afsplitsing en zou dat wel het geval zijn, dan was er ingevolge het vorige plan een tweede bedrijfswoning mogelijk. Een bedrijfswoning is volgens [appellante sub 5] noodzakelijk voor een goede bedrijfsvoering. Tot slot zijn er volgens haar in het verleden verwachtingen gewekt ten aanzien van de mogelijkheid voor een bedrijfswoning.
7.1. Volgens de raad is de woning aan de [locatie 7] privaatrechtelijk afgesplitst van een voorheen ter plaatse gevestigd bedrijf. In dergelijke situaties wordt in het plan niet voorzien in een mogelijkheid voor een nieuwe bedrijfswoning, maar wordt de afgesplitste woning als bedrijfswoning toegerekend aan een ter plaatse gevestigd bedrijf. Omdat op het moment van realiseren van de boomkwekerij geen bedrijf aanwezig was bij de bedrijfswoning, geldt deze woning als bedrijfswoning bij de boomkwekerij. Voorts kan geen tweede bedrijfswoning worden toegelaten, omdat de mogelijkheid daartoe in dit plan is komen te vervallen.
7.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder 1, van de planregels, zijn de voor "Agrarisch - Glastuinbouw" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van de glastuinbouw, met dien verstande dat per bestemmingsvlak niet meer dan één glastuinbouwbedrijf is toegestaan.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2.3, aanhef en onder 1, geldt dat bij een bedrijf niet meer bedrijfswoningen mogen worden gebouwd dan ter plaatse van de aanduiding "aantal bedrijfswoningen" is toegestaan.
In de verbeelding is een lijn, in de legenda geduid als aanduiding "relatie", weergegeven tussen het bestemmingsvlak betreffende de [locatie 7], gelegen in de zuidoostelijke hoek van de kruising Borchgraverweg en Bisschopstraat, en het bestemmingsvlak betreffende de [locatie 8], gelegen aan de noordzijde van de Bisschopstraat. In de verbeelding is voorts weergegeven dat aan het plandeel "Agrarisch - Glastuinbouw", voor zover dit betreft het bestemmingsvlak betreffende de [locatie 8], de aanduiding "aantal bedrijfswoningen=3" is toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2.2, aanhef en onder 4 en de daarin opgenomen tabel, bedraagt het gezamenlijk oppervlak aan glasopstanden op de [locatie 8] in combinatie met de [locatie 7] maximaal 7080 m² en 420 m².
7.3. Ter zitting heeft de raad, gewezen op de in de verbeelding weergegeven aanduiding "relatie", te kennen gegeven dat met deze aanduiding een koppeling is gemaakt tussen de [locatie 7] en de [locatie 8]. Deze koppeling wordt bevestigd door artikel 4, lid 4.2.2, aanhef en onder 4 en de daarin opgenomen tabel, zoals weergegeven in 7.2., waarin de [locatie 7] en de [locatie 8] in combinatie met elkaar en als één bedrijf(scomplex) worden bezien.
Desgevraagd heeft de raad ter zitting gesteld dat het standpunt ten aanzien van de door [appellante sub 5] gewenste bedrijfswoning, gelet op het bovengenoemde geen stand kan houden. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit voor zover daarin aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw", betreffende de in 7 genoemde percelen de aanduiding "aantal bedrijfswoningen=0" is toegekend, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
7.4. In hetgeen [appellante sub 5] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarin aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw", betreffende de percelen [locatie 6], kadastraal bekend gemeente Heerde, sectie P, nrs. 238, 1287, 1318 en 1321, de aanduiding "aantal bedrijfswoningen=0" is toegekend, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde en vijfde lid, van de Awb, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, de raad op te dragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit dient overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
Het beroep van [appellant sub 6]
8. [appellant sub 6] is eigenaar van twee percelen aan en rondom [locatie 9] te Heerde, kadastraal bekend gemeente Heerde, sectie P, nrs. 293 en 670. Hij richt zich ten eerste tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "karakteristiek", voor zover betreffende perceel 293, waar zijn woning staat. De bestemming "Wonen - Landhuis" doet naar zijn mening meer recht aan de feitelijke situatie. Daarnaast richt hij zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Kwekerij", voor zover betreffende perceel 670, nu daar geen bedrijfswoning is toegestaan en geen bouwblok is opgenomen. Hiertoe voert hij aan dat zijn woning sinds het jaar 2000 geen deel meer uitmaakt van de kwekerij en dat een bedrijfswoning noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. Een bouwblok is volgens hem noodzakelijk voor de stalling van machines.
8.1. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef, zijn de voor "Agrarisch - Kwekerij" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van het houtteelt-, sierteelt- en boomkwekerijbedrijf.
Ingevolge artikel 5, lid 5.2, mogen op de voor "Agrarisch - Kwekerij" bestemde gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
Ingevolge artikel 5, lid 5.2.1, aanhef en onder 1, geldt dat gebouwen dienen te worden gerealiseerd binnen het bestemmingsvlak en dat deze gebouwd dienen te worden binnen het bouwblok met een oppervlakte van ten hoogste 1 hectare indien het bestaande bouwblok groter is dan 0,5 hectare, waarvan de grootste lengte niet meer bedraagt dan 150 meter en met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie. In de overige gevallen mag de oppervlakte van een bouwblok 0,5 hectare bedragen; herbouw dient binnen het bestaande bouwblok plaats te vinden.
Ingevolge artikel 1, lid 1.31, van de planregels wordt onder "bouwblok" verstaan: gronden gelegen binnen een bouwvlak of bestemmingsvlak waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming zijn toegelaten.
Ingevolge artikel 26, lid 26.1, aanhef en onder 1, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor het wonen in woonhuizen. Ingevolge het onder 4 genoemde zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" tevens bestemd voor de instandhouding van de aanwezige karakteristieke hoofdvorm van de bouwwerken.
Ingevolge artikel 26, lid 26.2.4, geldt ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" dat de hoofdvorm van de gebouwen, zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan en zoals die tot uitdrukking komt in het grondvlak, de goothoogte, de bouwhoogte, de dakvorm en de nokrichting, moet worden gehandhaafd, met dien verstande dat daarvan met ten hoogste 5% van de maten mag worden afgeweken.
8.2. Ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "karakteristiek", heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat door het toekennen van deze bestemming en aanduiding de bestaande situatie als zodanig is bestemd. [appellant sub 6] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Daartoe is van belang dat de toegekende bestemming "Wonen" het huidige gebruik toestaat en de bestaande bebouwing door de aanduiding "karakteristiek", ingevolge artikel 26, lid 26.2.4, van de planregels, als zodanig is bestemd. Dat in het plan ook een bestemming "Wonen - Landhuis" is opgenomen, maakt dit niet anders, nu de raad bij het toekennen van die bestemming belang heeft kunnen toekennen aan het conserverende karakter van het plan. Gelet daarop heeft de raad zich er in redelijkheid toe kunnen beperken de bestemming "Wonen - Landhuis" uitsluitend toe te kennen aan plandelen waaraan die bestemming ook in het vorige plan was toegekend. De raad heeft dan ook naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid de bestemming "Wonen" en de aanduiding "karakteristiek", kunnen toekennen aan het plandeel betreffende het perceel 293.
Dit betoog faalt.
8.3. Niet in geschil is dat de op het perceel 293 aanwezige woning voorheen werd gebruikt als bedrijfswoning bij de kwekerij op het perceel 670 en als zodanig was bestemd, dat het kwekerijbedrijf door [appellant sub 6] in het jaar 2000 is verkocht, dat hij het perceel waarop de kwekerij is gevestigd aan dit bedrijf verpacht en dat bij de vaststelling van het plan op verzoek van [appellant sub 6] aan het plandeel betreffende perceel 293 een woonbestemming is toegekend.
Ten aanzien van het betoog dat in de verbeelding aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Kwekerij", betreffende perceel 670, ten onrechte de aanduiding "aantal bedrijfswoningen=0" is toegekend, is van belang dat de raad het uitgangspunt hanteert dat indien de oorspronkelijke bedrijfswoning van het bedrijf is afgesplitst, niet alsnog een nieuwe bedrijfswoning zal worden toegestaan. De raad wil hiermee een toename van woningen in het buitengebied voorkomen. Door op bedoeld plandeel niet te voorzien in een bedrijfswoning, heeft de raad overeenkomstig dit uitgangspunt gehandeld. In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om af te wijken van het gehanteerde uitgangspunt.
Het betoog faalt.
8.4. Ten aanzien van het gewenste bouwblok stelt de Afdeling het volgende vast. In de plantoelichting is vermeld dat, met uitzondering van de bestemming "Agrarisch", in de verbeelding geen bouwblokken zijn ingetekend. Een regeling betreffende de bouwblokken voor de overige bestemmingen is neergelegd in de planregels. Ten aanzien van de bestemming "Agrarisch - Kwekerij" is dit nader uitgewerkt in artikel 5, lid 5.2.1, aanhef en onder 1, en artikel 1, lid 1.31, van de planregels, zoals weergegeven in 8.1.
Hieruit volgt dat het bouwblok op het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Kwekerij", voor zover betreffende perceel 670, weliswaar niet als getekend vlak in de verbeelding is weergegeven, maar dat ingevolge voornoemde planregels op bedoeld plandeel sprake is van een zogenoemd verbaal bouwblok, zijnde een bouwblok waarvan de omvang wordt bepaald door de planregels.
Het betoog van [appellant sub 6] dat aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Kwekerij", voor zover betreffende perceel 670, ten onrechte geen bouwblok is toegekend, mist derhalve feitelijke grondslag.
8.5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Het beroep van [appellanten sub 7]
9. [appellanten sub 7] richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch", voor zover betreffende een strook direct gelegen aan de noordoostelijke grens van het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende het perceel aan [locatie 10] te Wapenveld. Zij voeren aan dat deze strook reeds langere tijd feitelijk in gebruik is als tuin bij hun woning en dat het, mede gezien de bestemmingsvlakken van omliggende woningen, vanuit ruimtelijk oogpunt niet onacceptabel of onwenselijk is om aan deze strook de bestemming "Wonen" toe te kennen.
9.1. De raad betoogt dat uit de luchtfoto uit 2008 blijkt dat bedoelde gronden niet in gebruik zijn als tuin en/of erf. Alleen als nadien met een vergunning of planologische toestemming een uitbreiding van het erf of de tuin had plaatsgevonden, zou aanleiding zijn geweest om in afwijking van de foto een vergroting van het bestemmingsvlak "Wonen" op te nemen.
9.2. In de plantoelichting is vermeld dat woningen gelegen op gronden waaraan in het vorige plan een woonbestemming was toegekend, in dit plan een bestemmingsvlak "Wonen" toegekend hebben gekregen. Voor de bepaling van de grootte van het toe te kennen bestemmingsvlak vormt het feitelijk en/of bestaand legaal gebruik als tuin of erf het uitgangspunt. Het feitelijk gebruik beoordeelt de raad aan de hand van een luchtfoto uit 2008. Uit het deskundigenbericht volgt dat bedoelde strook op dat moment een agrarische uitstraling had.
De Afdeling is niet gebleken van een vergunning of planologische toestemming voor het gebruik van bedoelde strook als tuin/erf. Voorts ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten sub 7] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval niet in redelijkheid van deze luchtfoto heeft kunnen uitgaan. Dat de woning op het naastgelegen perceel na 2008 is gebouwd waardoor de wensen van [appellanten sub 7] voor de positionering van hun tuin/erf zijn gewijzigd, is daartoe onvoldoende. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat, naar aanleiding van dezelfde bezwaren in de zienswijze, reeds gedeeltelijk aan de wensen van [appellanten sub 7] tegemoet is gekomen door het plandeel met de bestemming "Wonen" richting het noordoosten uit te breiden, waardoor het ongeveer 6 meter is verdiept. Ten slotte heeft de raad ter zitting onweersproken gesteld dat het plandeel met de bestemming "Wonen" aan [locatie 10], ruim genoeg is voor gebruik als tuin/erf.
Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid de bestemming "Agrarisch" kunnen toekennen aan het plandeel betreffende een strook direct gelegen aan de noordoostelijke grens van het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende het perceel aan [locatie 10] te Wapenveld.
Het betoog faalt.
9.3. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Het beroep van [appellanten sub 8]
10. [appellanten sub 8] richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen", betreffende het perceel aan de [locatie 11] te Heerde, voor zover slechts één woning is toegestaan. Er is namelijk feitelijk sprake van twee vrijstaande woningen.
10.1. In het besluit tot vaststelling van het plan heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat om ter plaatse meer dan één woning toe te staan. Zowel in het verweerschrift als ter zitting heeft de raad zich echter op het standpunt gesteld dat in de verbeelding ten onrechte niet twee vrijstaande woningen mogelijk zijn gemaakt binnen het plandeel met de bestemming "Wonen", betreffende het perceel aan de [locatie 11] van [appellanten sub 8].
Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
10.2. In hetgeen [appellanten sub 8] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover op het plandeel met de bestemming "Wonen", betreffende het perceel aan de [locatie 11] te Heerde, niet is voorzien in twee vrijstaande woningen, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde en vijfde lid, van de Awb, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, de raad op te dragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit dient overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
Het beroep van MSV-NOV
11. MSV-NOV richt zich tegen artikel 19, lid 19.1, aanhef en onder 2, van de planregels, voor zover daarin een beperking is opgenomen voor het gebruik van de gronden aan de Kamperweg voor sportieve recreatie bestaande uit motor- en bromfietscrossen. Zij voert hiertoe aan dat uit het toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r. (hierna: de Commissie) niet blijkt dat het crossen tot 14 uur per week beperkt dient te worden, dat op grond van de milieuvergunning van 20 oktober 2004 crossactiviteiten tot maximaal 21 uur per week zijn toegestaan en dat het voorgaande bestemmingsplan geen dergelijke beperking kende.
11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij bij de voorbereiding van het plan het bestaande, vergunde gebruik van het motorcrossterrein als zodanig wilde bestemmen. Omdat uit het toetsingsadvies van de Commissie, opgesteld in het kader van de voorbereiding van de "Structuurvisie gemeente Heerde 2025" en het plan, bleek dat het in het ontwerpplan toegestane gebruik van het motorcrossterrein ruimer was dan was beoogd en dat significante effecten ten gevolge van de in de structuurvisie voorziene intensivering van het gebruik niet konden worden uitgesloten, heeft de raad in voornoemd artikel opgenomen dat het gebruik is beperkt tot 14 uur per week. De raad betoogt dat hiermee aan de doelstelling van het plan wordt voldaan, een ruimtelijk aanvaardbare situatie is voorzien die realistisch en uitvoerbaar is en dat het in het plan toegestane gebruik past binnen de bestaande natuurwetgeving.
11.2. In de verbeelding is weergegeven dat aan het plandeel betreffende het perceel Kamperweg (ongenummerd) te Heerde, kadastraal bekend gemeente Heerde, sectie A, nummers 2616, 2620, 2623, 2626, 2629 en 2630, de bestemming "Sport", de dubbelbestemming "Waarde - Middelhoge archeologische verwachting" en de aanduidingen "ehs - natuur", "geluidzone", "motorcrossterrein" en "aantal bedrijfswoningen = 0" zijn toegekend.
Ingevolge artikel 19, lid 19.1, aanhef en onder 2, van de planregels zijn de voor "Sport" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "motorcrossterrein" bestemd voor sportieve recreatie bestaande uit motor- en bromfietscrossen gedurende 14 uur per week en andere werken waaronder begrepen geluidswallen.
Bij besluit van 7 april 1987 heeft het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel een milieuvergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een motorcrossterrein, waarin het gebruik van dit terrein voor crossen is beperkt tot 14 uur per week.
Het plandeel betreffende het perceel Kamperweg (ongenummerd) te Heerde is gelegen binnen het Natura 2000-gebied "Veluwe" dat op 24 maart 2000 is aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103), zoals vervangen door Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU L 20) (hierna: de Vogelrichtlijn). Het gebied is verder aangemeld als speciale beschermingszone als bedoeld in Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Pb L 206) zoals laatst gewijzigd bij Richtlijn 2006/105/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 november 2006 (Pb L 363) (hierna: Habitatrichtlijn). Bij beschikking van 7 december 2004 is dit gebied geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio. Daarnaast was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voor het gebied "Veluwe" het ontwerpbesluit tot aanwijzing als Natura 2000-gebied in procedure gebracht.
11.3. Uit de plantoelichting, overige stukken en de toelichting ter zitting is gebleken dat het plan een conserverend karakter heeft. Uitgangspunt is het vastleggen van bestaand legaal gebruik. Nieuwe ontwikkelingen worden enkel toegestaan indien deze beperkt van aard zijn en/of daarvoor al vergunning is verleend of een zodanig concreet is dat daarmee rekening moet worden gehouden.
Niet in geschil is dat het gebruik van de gronden als motorcrossterrein reeds onder het vorige plan was toegestaan. Evenmin is in geschil dat in dit plan het gebruik zoals dat was toegestaan ingevolge de milieuvergunning van 7 april 1987, als zodanig is bestemd. Dat de raad zich voor het bepalen van het bestaand legaal gebruik heeft gebaseerd op die vergunning, omdat deze dateert van vóór de aanwijzing van de Veluwe als speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn en dit gebruik op grond van de relevante natuurwetgeving, zonder dat daarvoor een nadere beoordeling in het kader van dit plan nodig is, kan worden toegestaan, acht de Afdeling niet onredelijk. De toekenning van voornoemde bestemming en aanduidingen met de beperking van het toegestane gebruik, is dan ook in overeenstemming met het uitgangspunt van het plan. In hetgeen MSV-NOV heeft aangevoerd heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om van dat uitgangspunt af te wijken. Dat in het advies van de Commissie niet expliciet is vermeld dat het gebruik tot 14 uur moet worden beperkt, maakt dat niet anders. De raad dient namelijk, zoals reeds overwogen onder 1, zelfstandig een afweging te maken in het kader van een goede ruimtelijke ordening en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Voorts heeft de raad van belang kunnen achten dat de voor het door MSV-NOV gewenste gebruik benodigde vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 niet is verleend, ten tijde van de vaststelling van het plan en ook thans onzeker is of een dergelijke vergunning kan worden verleend en daarvoor nog onderzoeken, waaronder naar alle waarschijnlijkheid een passende beoordeling, moeten worden uitgevoerd.
Gelet hierop heeft de raad, naar het oordeel van de Afdeling, in redelijkheid de bestemming "Sport" en onder meer de aanduiding "motorcrossterrein" met de beperking van het toegestane gebruik, aan het bedoelde plandeel kunnen toekennen.
Het betoog faalt.
11.4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 10] en anderen
12. [appellant sub 10] en anderen richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch", voor zover betreffende het perceel kadastraal bekend gemeente Heerde, sectie N, nr. 1504, gelegen ten noordoosten van het - buiten het plangebied gelegen - perceel aan de [locatie 12] te Heerde. Hiertoe voeren zij aan dat zij dit perceel willen gebruiken als tuin bij de woning aan de [locatie 12]. Tevens verwijzen zij naar de ingediende zienswijze.
12.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder 8, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor agrarisch beheer van gronden.
Ingevolge artikel 1, lid 1.9, wordt onder "agrarisch beheer" verstaan het weiden van vee, het beheren van graslanden, dan wel het telen van akkerbouwgewassen, niet in een volkstuin.
12.2. In het bestemmingsplan "Agrarisch Gebied" maakten zowel perceel 1504 als het perceel met de woning aan de [locatie 12] deel uit van het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarde".
Op gronden met deze bestemming waren, ingevolge artikel 2.7 van de planregels van dat plan, agrarische doeleinden toegestaan en het behoud en herstel van de aldaar voorkomende landschappelijke waarden.
In 2009 is in het bestemmingsplan "Hoorn, Veessen, Vorchten, 1e herziening [locatie 12]" een woonbestemming toegekend aan het perceel aan de [locatie 12].
12.3. In de plantoelichting is vermeld dat woningen gelegen op gronden waaraan in het vorige plan een woonbestemming was toegekend, in dit plan een bestemmingsvlak "Wonen" toegekend hebben gekregen. Voor de bepaling van de grootte van het toe te kennen bestemmingsvlak vormt het feitelijk en/of bestaand legaal gebruik als tuin of erf het uitgangspunt. Vast staat dat de woning van [appellant sub 10] en anderen buiten het onderhavige plangebied gelegen is. Bij het toekennen van een bestemming aan het bestreden plandeel heeft de raad derhalve geen gebruik kunnen maken van voornoemd uitgangspunt, maar er voor gekozen de bestaande situatie zoveel mogelijk in het plan te vertalen, waarbij zowel is gekeken naar bestaande rechten als het huidige feitelijke gebruik. Niet is gebleken of aannemelijk gemaakt dat de raad dit niet in redelijkheid heeft kunnen doen. Daarbij is van belang dat niet is gesteld dan wel gebleken dat sprake is van bestaande rechten. Niet in geschil is dat het bestreden plandeel feitelijk wordt gebruikt dan wel beheerd als grasland. Dat op dit grasland ook wordt gespeeld doet daaraan niet af. Voorts heeft de raad belang mogen toekennen aan de omstandigheid dat het toekennen van de bestemming "Wonen" aan dit plandeel de realisering van een woning met bijgebouwen ter plaatse mogelijk zou maken, hetgeen strijdig zou zijn met het uitgangspunt van de raad om buiten de bestaande en feitelijk aanwezige woningen geen nieuwe woningen mogelijk te maken. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan een groter gewicht had moeten toekennen aan het belang van [appellant sub 10] en anderen om een tuin te kunnen realiseren, dan aan de belangen gediend met dit uitgangspunt.
Het betoog faalt.
12.4. [appellant sub 10] en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze die zij over het ontwerpplan naar voren hebben gebracht. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 10] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
12.5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 11]
13. [appellant sub 11] is eigenaar van en woonachtig op het perceel [locatie 13] te Heerde. Hij richt zich tegen de twee plandelen met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie", voor zover betreffende de campings De Zandkuil en De Koerberg. Naar zijn mening verzekeren de regels behorende bij deze bestemming het behoud van het groen, en met name van de groensingels die direct aangrenzend aan zijn perceel zijn gelegen, onvoldoende.
13.1. De raad stelt dat in de bestemmingsomschrijving van de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" is opgenomen dat deze bestemming tevens is bedoeld voor de instandhouding en ontwikkeling van afschermende groensingels met een minimale breedte van 10 meter. Daarbij acht de raad van belang dat bij de bouw- en gebruiksregels expliciet is geregeld dat de groensingels niet bebouwd dan wel recreatief gebruikt mogen worden. Op grond hiervan acht de raad de instandhouding van de groensingels voldoende beschermd.
13.2. Ingevolge artikel 17, lid 17.1, van de planregels, zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie" aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsmatig geëxploiteerde kampeerterreinen […]; daarbij behorende algemene voorzieningen […]; en de instandhouding en ontwikkeling van afschermende groensingels met een minimale breedte van 10 meter; met daarbij behorende […] groenvoorzieningen.
Ingevolge artikel 17, lid 17.2.1, aanhef en onder 1, geldt dat gebouwen op de voor alle tot "Recreatie - Verblijfsrecreatie" bestemde gronden niet in de afschermende groensingels mogen worden gebouwd.
Ingevolge artikel 17.5, lid 17.5.1, aanhef en onder 4, wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in Artikel 41 Algemene gebruiksregels, in ieder geval gerekend het gebruik van afschermende groensingels voor het plaatsen van kampeermiddelen of recreatief gebruik.
Ingevolge artikel 1, lid 1.51, wordt onder "groensingel" verstaan: een strook beplanting bestaande uit struiken en bomen, gelegen binnen de bestemming en grenzend aan de bestemmingsgrens.
Ingevolge artikel 46, lid 46.1, aanhef en onder "Recreatie - Verblijfsrecreatie", voor zover van belang, is het, behoudens het bepaalde in lid 46.3.1, verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op gronden met deze bestemming bomen, houtsingels of houtwallen te vellen of te rooien.
13.3. De Afdeling is gebleken dat in de voorheen geldende bestemmingsplannen betreffende voornoemde campings in de verbeeldingen aparte bestemmingsvlakken waren opgenomen voor de instandhouding van de groensingels langs de grenzen van deze campings. Bij het opstellen van het onderhavige plan is echter gekozen voor een meer globale systematiek, waarbinnen het apart aanduiden van dergelijke singels in de verbeelding volgens de raad niet meer past.
Niet in geschil is dat de feitelijke situatie, voor zover dat betreft de aanwezigheid van groensingels, in overeenstemming is met de toegekende bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie", die expliciet de bescherming van groensingels als doeleinde kent. Nu het verder ingevolge artikel 46, lid 46.1, van de planregels op gronden met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" verboden is zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders bomen, houtsingels of houtwallen te vellen of te rooien, zijn de groensingels en de overige op de bestreden plandelen aanwezige groenvoorzieningen, naar het oordeel van de Afdeling afdoende beschermd. Gebleken noch door [appellant sub 11] aannemelijk gemaakt is dat de groenvoorzieningen en groensingels in dit plan niet ten minste gelijkelijk beschermd zijn als in de vorige plannen het geval was.
In de vrees van [appellant sub 11] dat bij een eventuele overtreding niet handhavend zal worden opgetreden, heeft de raad in redelijkheid geen grond hoeven zien om de aan de aan bedoelde plandelen toegekende bestemming niet aanvaardbaar te achten.
Het betoog faalt.
13.4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Proceskosten
14. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 5] en [appellanten sub 8] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 6], [appellanten sub 7], MSV-NOV, [appellant sub 10] en anderen en [appellant sub 11] bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellante sub 5] en [appellante sub 8A] en [appellant sub 8B] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Heerde van 16 april 2012, voor zover:
a. aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw", betreffende de percelen [locatie 6], kadastraal bekend gemeente Heerde, sectie P, nrs. 238, 1287, 1318 en 1321, de aanduiding "aantal bedrijfswoningen=0" is toegekend;
b. op het plandeel met de bestemming "Wonen", betreffende het perceel aan de [locatie 11] te Heerde, niet is voorzien in twee vrijstaande woningen;
III. draagt de raad van de gemeente Heerde op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen ten aanzien van de onder II. genoemde plandelen binnen een jaar na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;
IV. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 6], [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], de vereniging Motorsportvereniging Noord-Oost Veluwe, [appellant sub 10] en anderen en [appellant sub 11] ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Heerde tot vergoeding van:
a. bij [appellante sub 5] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 43,08 (zegge: drieënveertig euro en acht cent);
b. bij [appellante sub 8A] en [appellant sub 8B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Heerde aan [appellante sub 5] en [appellante sub 8A] en [appellant sub 8B] het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt, ten bedrage van:
a. € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor [appellante sub 5];
b. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellante sub 8A] en [appellant sub 8B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Kuggeleijn-Jansen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013
458-706.