201202054/1/A4.
Datum uitspraak: 21 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] handelend onder de naam [café], wonend te Uitwellingerga, gemeente Súdwest-Fryslân,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, nevenzittingsplaats Assen, van 19 januari 2012 in zaak nr. 11/72 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Sneek, thans gemeente Súdwest-Fryslân.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2010 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om maatregelen te treffen om overtreding van een maatwerkvoorschrift ten aanzien van het door hem geëxploiteerde [café] aan de [locatie] te Sneek te voorkomen.
Bij besluit van 24 november 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.J. Hengst, advocaat te Joure, en het college, vertegenwoordigd door F. Nijp, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Achtergrond
1. Het college heeft de last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van een nadere eis ingevolge het Besluit horeca-, sport-, en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: Besluit horeca), die bij besluit van 26 februari 2003 voor de inrichting [café] is opgelegd, en sinds 1 januari 2008 als maatwerkvoorschrift in de zin van het huidige Activiteitenbesluit milieubeheer (voorheen: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) geldt.
1.1. Het voorschrift luidt:
"De beheerder van de inrichting moet ter hoogte van de hoofdingang een geluidsluis aanbrengen. Bij gebruik van de muziekinstallatie mogen de binnen- en buitendeur van de geluidsluis niet gelijktijdig zijn geopend. De beheerder van de inrichting moet daarop toezien".
1.2. Aan de last onder dwangsom ligt ten grondslag dat bij controles is geconstateerd dat de binnen- en buitendeur van de geluidsluis diverse malen tijdens gebruik van de muziekinstallatie gelijktijdig geopend waren.
Bevoegdheid rechtbank
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank Assen zich ten onrechte niet bij uitspraak onbevoegd heeft verklaard om het beroep te behandelen. Volgens [appellant] laat de omstandigheid dat uitspraak is gedaan door de rechtbank Leeuwarden, nevenzittingsplaats Assen, onverlet dat behandeling van het beroep tot en met de zitting door de rechtbank Assen heeft plaatsgevonden.
2.1. Bij het Aanwijzingsbesluit nevenzittingsplaatsen Milieuzaken is Assen aangewezen als nevenzittingsplaats van onder meer de rechtbank Leeuwarden voor de behandeling van onder meer handhavingsbesluiten krachtens de Wet milieubeheer. De rechtbank Leeuwarden heeft zich terecht bevoegd geacht om het beroep te behandelen, waarbij die behandeling terecht heeft plaatsgevonden in de zittingsplaats Assen.
De omstandigheid dat de rechtbank Leeuwarden het beroep heeft doorgezonden naar de rechtbank Assen, die de correspondentie in het kader van de behandeling van het beroep ter hand heeft genomen, biedt geen grond voor het oordeel dat het onderzoek niet door de rechtbank Leeuwarden is verricht.
Het betoog faalt.
Toepasselijkheid voorschrift
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij niet gehouden is tot naleving van het maatwerkvoorschrift dat het college aan het besluit ten grondslag heeft gelegd. Daartoe betoogt hij dat het besluit van 26 februari 2003, gericht aan de toenmalige exploitant van het café [toenmalig exploitant], waarbij de nadere eisen zijn gesteld die het college na de inwerkingtreding van het huidige Activiteitenbesluit milieubeheer als maatwerkvoorschriften heeft aangemerkt, nimmer in werking is getreden, nu niet aannemelijk is dat het op juiste wijze aan [toenmalig exploitant] is bekendgemaakt. In dit verband wijst [appellant] erop dat in het door het college als gedingstuk ingebrachte afschrift van dit besluit achter de aanduiding "Ons nummer" in de kop geen nummer, maar slechts de code "-/SMI" is vermeld, dat een voettekst op het tweede blad ontbreekt, terwijl het eerste blad wel een voettekst bevat, en dat de rechtsmiddelenclausule op het tweede blad onjuist is.
3.1. Ingevolge artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
3.2. Het besluit van 26 februari 2003 is blijkens de daarop vermelde verzenddatum op 27 februari 2003 verzonden. Ter zitting heeft [appellant] verklaard niet langer te betwisten dat het door het college overgelegde afschrift van dit besluit een juiste adressering bevat. Het college heeft verklaard dat voor het vermelden van een nummer in de kop van een brief in 2003 binnen de toenmalige gemeente Sneek geen normen golden en dat het opnemen van een voettekst op het eerste blad, maar niet op volgende bladen, niet ongebruikelijk is. Geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van deze verklaring. [appellant] heeft in zoverre niet aannemelijk gemaakt dat het besluit niet aan [toenmalig exploitant] is toegezonden. De stelling dat de in het besluit van 26 februari 2003 vermelde rechtsmiddelenclausule onjuist is, geeft evenmin aanleiding voor de conclusie dat het besluit niet door toezending is bekendgemaakt. Overigens was de rechtsmiddelenclausule, waarin is vermeld dat tegen het besluit beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling, ten tijde van het nemen van dit besluit, correct. Gelet op het voorgaande bieden de door [appellant] naar voren gebrachte omstandigheden geen grond voor het oordeel dat het besluit niet op juiste wijze is bekendgemaakt, zodat evenmin grond voor het oordeel bestaat dat het besluit van 26 februari 2003 niet in werking is getreden.
Het betoog faalt.
4. Ter zitting heeft [appellant] zijn beroepsgrond dat de aan [toenmalig exploitant] gerichte nadere eis niet geacht kan worden te gelden voor [appellant] als opvolgende exploitant, ingetrokken.
Reikwijdte maatwerkvoorschrift
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de bij besluit van 26 februari 2003 aan [toenmalig exploitant] gerichte nadere eis een inspanningsverplichting bevat, zodat uit de enkele omstandigheid dat de deuren van de geluidsluis op enig moment beide geopend zouden zijn nog niet volgde dat die nadere eis was overtreden. Dit blijkt volgens [appellant] uit de bewoordingen "De beheerder van de inrichting moet daarop toezien". Volgens [appellant] kan dit voorschrift onder de werking van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet strenger worden uitgelegd, zodat het in geding zijnde maatwerkvoorschrift eveneens als inspanningsverplichting heeft te gelden. [appellant] voert in dit verband verder aan dat hij niet in staat kan worden geacht dit voorschrift na te leven, nu hij niet volledig kan instaan voor gedrag van komende en gaande bezoekers en nu het Bouwbesluit voorschrijft dat er een onbelemmerde doorgang naar buiten is. Bovendien is het ontnemen van bewegingsvrijheid van bezoekers een strafbaar feit, aldus [appellant]. Tot slot betoogt [appellant] in dit verband dat geluid als gevolg van verkeer van en naar de inrichting buiten de reikwijdte van het Activiteitenbesluit milieubeheer valt en dat het openen van de buitendeur daartoe gerekend dient te worden.
5.1. De in geding zijnde nadere eis, sedert 1 januari 2008 maatwerkvoorschrift, houdt in dat de beheerder van de inrichting ervoor moet zorgen dat de binnen- en buitendeur van de geluidsluis niet gelijktijdig zijn geopend. Dit voorschrift houdt derhalve niet slechts een inspanningsverplichting in, maar een resultaatsverplichting.
5.2. [appellant] was in staat het maatwerkvoorschrift na te leven. De tijdspanne waarin een van beide deuren gesloten dient te blijven totdat de andere deur is gesloten is voorts dusdanig kort, dat reeds daarom naleving van het voorschrift mogelijk is zonder dat dit leidt tot strijd met het Bouwbesluit of het ontnemen van de bewegingsvrijheid van bezoekers.
5.3. Ingevolge artikel 2.18, derde lid, aanhef en onder a, blijft bij het bepalen van de geluidsniveaus (LAmax), bedoeld in artikel 2.17, buiten beschouwing het geluid als gevolg van het komen en gaan van bezoekers bij inrichtingen waar uitsluitend of in hoofdzaak horeca-, sport- en recreatieactiviteiten plaatsvinden. Hieronder wordt blijkens de nota van toelichting (blz. 207, Stb. 2007, 415) onder meer begrepen het dichtslaan van autoportieren en het starten en gas geven bij het wegrijden van voertuigen. Deze regeling brengt niet mee dat het maatwerkvoorschrift, dat tot doel heeft om geluidhinder, afkomstig van de geluidsinstallatie in de inrichting, tegen te gaan, niet behoeft te worden nageleefd.
Het betoog faalt.
Constatering overtreding
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat overtreding van het maatwerkvoorschrift niet genoegzaam is gebleken. [appellant] voert in dit verband aan dat van buitenaf niet valt te constateren of beide deuren van de geluidsluis gelijktijdig open staan, omdat de binnendeur van buitenaf niet is te zien en het geluid ook van andere geluidsbronnen afkomstig kan zijn.
6.1. Uit de van de gedingstukken deel uitmakende controleverslagen blijkt dat in de nacht van 4 april 2010, de nacht van 17 op 18 april 2010, de nacht van 22 op 23 mei 2010 en de nacht van 20 juni 2010 verscheidene overtredingen van het maatwerkvoorschrift zijn geconstateerd. Mede gelet op de situering van de deuren zoals die ter zitting door [appellant] is uiteengezet, is een toezichthoudend ambtenaar in staat om - al dan niet van buitenaf - te constateren of het maatwerkvoorschrift als gevolg van het tijdens gebruik van de muziekinstallatie gelijktijdig openstaan van beide deuren wordt overtreden. Geen aanleiding bestaat dan ook om aan de juistheid van de in deze controleverslagen weergegeven bevindingen te twijfelen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat van de overtredingen genoegzaam is gebleken, zodat het college bevoegd was in zoverre handhavend op te treden.
Het betoog faalt.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Kalter
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013
492-727.