ECLI:NL:RVS:2013:783

Raad van State

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
201203818/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring van overeenkomsten van verhuur en huur van visrecht in de Reeuwijkse Plassen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 7 maart 2012 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De zaak betreft de goedkeuring door de Kamer voor de Binnenvisserij van 67 overeenkomsten van verhuur en huur van volledig visrecht in de Reeuwijkse Plassen, goedgekeurd op 2 augustus 2010, voor de periode van 1 juni 2010 tot 30 mei 2013. De appellant, die bezwaar had gemaakt tegen deze besluiten, stelde dat hij niet was ingelicht en gehoord voorafgaand aan de goedkeuring van de overeenkomsten. De rechtbank oordeelde dat de Kamer niet verplicht was om voorafgaand aan de goedkeuring uitgebreid onderzoek te doen naar de visstand, tenzij er concrete aanwijzingen waren dat de visstand onaanvaardbaar zou worden aangetast.

Tijdens de zitting op 13 mei 2013 werd de zaak behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door ing. N.C. van Doorn en de Kamer vertegenwoordigd was door J.S. Poelsma. De Coöperatie van Vissers 'De Schakel' U.A. was ook aanwezig, vertegenwoordigd door haar secretaris en mr. Q.F.B.W. Kendall, advocaat te Alphen aan den Rijn. De rechtbank had overwogen dat de visstand in de Reeuwijkse Plassen niet onaanvaardbaar was aangetast en dat de goedkeuring van de overeenkomsten door de Kamer terecht was verleend. De appellant voerde aan dat de visstand door de goedkeuring van de huurovereenkomsten zou verslechteren, maar de rechtbank oordeelde dat de Kamer zich op het standpunt mocht stellen dat de visstand goed was, gebaseerd op eerdere uitspraken en rapporten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Kamer de goedkeuring van de overeenkomsten mocht verlenen. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 augustus 2013.

Uitspraak

201203818/1/A3.
Datum uitspraak: 21 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 maart 2012 in zaak nr. 11/8602 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Kamer voor de Binnenvisserij.
Procesverloop
Bij besluiten van 2 augustus 2010 heeft de Kamer 67 overeenkomsten van verhuur en huur van volledig visrecht in de Reeuwijkse Plassen alsmede bijbehorende schriftelijke toestemmingen voor de periode van 1 juni 2010 tot 30 mei 2013 goedgekeurd.
Bij besluit van 3 december 2010 heeft de Kamer het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 maart 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Kamer heeft een verweerschrift ingediend.
De Coöperatie van Vissers "De Schakel" U.A. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2013, waar [appellant], bijgestaan door ing. N.C. van Doorn, en de Kamer, vertegenwoordigd door J.S. Poelsma, werkzaam bij de Kamer, zijn verschenen. Voorts is ter zitting De Schakel, vertegenwoordigd door haar [secretaris], bijgestaan door mr. Q.F.B.W. Kendall, advocaat te Alphen aan den Rijn, als belanghebbende gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Visserijwet 1963 is het verboden in een water als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder d, te vissen voor zover een ander rechthebbende is op het visrecht van dat water.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, geldt het verbod van het eerste lid niet voor hem die voorzien is van een schriftelijke toestemming van de rechthebbende, geldende voor de visserij die wordt uitgeoefend.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, mogen schriftelijke toestemmingen als bedoeld in artikel 21 slechts worden verleend met goedkeuring van de Kamer.
Ingevolge het tweede lid wijst de Kamer, indien een doelmatig bevissen van het water waarop de aanvraag tot het verkrijgen van goedkeuring betrekking heeft, dan wel het complex van wateren waartoe dat water behoort, door de voorgenomen uitreiking van schriftelijke toestemmingen zou worden belemmerd, de aanvraag af dan wel verbindt zij aan de goedkeuring voorschriften, met dien verstande dat deze voorschriften slechts kunnen betreffen het aantal schriftelijke toestemmingen dat ten hoogste mag worden uitgereikt, de aard van het vistuig voor het gebruik waarvan uitsluitend schriftelijke toestemming mag worden verleend en de geldigheidsduur van de schriftelijke toestemmingen.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, moet elke overeenkomst van huur en verhuur van visrecht van enig water, zomede elke overeenkomst tot wijziging of aanvulling van zodanige overeenkomst, schriftelijk worden aangegaan.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, behoeven overeenkomsten als bedoeld in het vorige artikel de goedkeuring van de Kamer.
Ingevolge artikel 27 is het de huurder van visrecht verboden de visserij uit te oefenen in het water, waarvan hij visrecht heeft gehuurd, zonder te zijn voorzien van een schriftelijke overeenkomst van huur en verhuur van dat visrecht welke in de gevallen, waarin ingevolge deze wet de goedkeuring is vereist, door de Kamer is goedgekeurd.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, keurt de Kamer de overeenkomst van huur en verhuur van visrecht goed, tenzij:
a. een doelmatig bevissen van het water waarop de overeenkomst betrekking heeft, dan wel het complex van wateren waartoe dat water behoort, door de overeenkomst zou worden belemmerd;
[…]
2. Bij de besluiten van 2 augustus 2010 heeft de Kamer met toepassing van artikel 26 en 29 van de Visserijwet overeenkomsten goedgekeurd waarbij onderscheiden eigenaren van percelen water, zijnde rechthebbenden op het volledige visrecht in die percelen, dat volledige visrecht hebben verhuurd aan De Schakel. Bij die besluiten heeft de Kamer - naar thans niet meer in geschil is - tevens met toepassing van artikel 22 van de Visserijwet goedkeuring gegeven aan de in voormelde overeenkomsten opgenomen schriftelijke toestemming als bedoeld in artikel 21 van de Visserijwet.
3. De rechtbank heeft overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat de visserijkundige situatie in de Reeuwijkse Plassen na de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2007 in zaak nr. 200701510/1 is gewijzigd. Verder heeft de rechtbank overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat de visstand na het verlenen van de goedkeuringen minder goed is, nu zowel [appellant] als De Schakel de visstand kunstmatig in stand houdt door het uitzetten van vis. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het aantal leden van De Schakel is beperkt tot dertig en dat beperkingen zijn opgelegd aan het aantal en de aard van de vistuigen waarmee leden van De Schakel mogen vissen. De rechtbank heeft het niet onjuist geacht dat de Kamer eerst dan onderzoek naar de visstand laat verrichten wanneer er duidelijke signalen zijn dat de visstand in een gebied onaanvaardbaar wordt aangetast.
4. [appellant] betoogt dat de Kamer hem voorafgaand aan de besluiten van 2 augustus 2010 ten onrechte niet heeft ingelicht en gehoord. Verder betoogt hij dat onduidelijk is waarom de overeenkomsten van huur en verhuur voor een periode van drie jaar zijn aangegaan.
4.1. [appellant] heeft deze gronden en de daaraan ten grondslag liggende feiten voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom deze gronden niet reeds bij de rechtbank konden worden aangevoerd, en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dienen deze buiten beschouwing te blijven.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Kamer tot goedkeuring mocht besluiten. Hij bestrijdt dat niet aannemelijk is gemaakt dat de visserijkundige situatie in de Reeuwijkse Plassen is gewijzigd. Hij voert aan dat tussen 1 mei 2008 en 2 augustus 2010 slechts twee vissers met zogenoemde grote vistuigen visten op de Reeuwijkse Plassen, terwijl er door de goedkeuring van de huurovereenkomsten en schriftelijke toestemmingen tientallen vissers zijn bijgekomen. Verder voert hij aan dat De Schakel een nieuwe organisatie is die bij het vissen op de Reeuwijkse Plassen is betrokken. Voorts stelt hij dat de Kamer ten onrechte niet heeft onderzocht hoe de visstand in de Reeuwijkse Plassen is en hoe de visstand door de onderscheiden betrokken partijen in stand zal worden gehouden. Het bedrijfsplan van De Schakel biedt volgens hem onvoldoende waarborgen dat de visstand op peil zal blijven. Verder wijst hij op het door Grontmij opgestelde rapport 'KRW monitoring vissen 2010' van 18 januari 2010, waarin is vermeld dat de gemiddelde biomassa in de Reeuwijkse Plassen vrij laag is en dat de zogenoemde KRW-score als slecht wordt beoordeeld. Tot slot voert hij aan dat aantasting van de visstand door bij De Schakel aangesloten vissers eerst na enige tijd aantoonbaar zal zijn.
5.1. In voormelde uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2007 is overwogen dat, gelet op artikel 22, tweede lid, van de Visserijwet 1963 en de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 1961/62, 6560, nr. 3, blz. 14), de Kamer de gevraagde toestemming (thans: goedkeuring) uitsluitend mag weigeren indien de voorgenomen uitreiking van vergunningen (thans: schriftelijke toestemmingen) geen basis kan vormen voor een, uit visserijkundig oogpunt, verantwoord gebruik van het viswater. Dit betekent dat goedkeuring dient te worden geweigerd indien door de voorgenomen bevissing de visstand in een gebied onaanvaardbaar zou worden aangetast.
Verder is in voormelde uitspraak overwogen dat vaststaat dat de visstand in de Reeuwijkse Plassen door het uitzetten van vis kunstmatig in stand wordt gehouden en dat partijen het erover eens zijn dat de visstand in de Reeuwijkse Plassen goed is. [appellant] was als partij bij deze uitspraak betrokken.
5.2. Na wijziging per 1 mei 2008 van de Regeling aanwijzing wateren gesloten tijden, die thans is vervangen door de Uitvoeringsregeling visserij, mag op de Reeuwijkse Plassen slechts met grote vistuigen gevist worden door visrechthebbenden en houders van een schriftelijke toestemming die onder meer beschikken over minimaal 250 hectare viswater en daarmee inkomsten uit visserij genereren van minimaal € 8.500,- bruto per jaar. Om aan die vereisten te kunnen voldoen, heeft een aantal vissers zich verenigd in De Schakel. Eigenaren van volledig visrecht verhuren dit aan De Schakel, die vervolgens de schriftelijke toestemmingen voor het gebruik van het viswater verleent aan haar leden. Naar de Kamer onbetwist heeft gesteld, hebben 50 van de 67 goedgekeurde overeenkomsten betrekking op leden van De Schakel die voorheen als eigenaar van visrecht dan wel als houder van een door de Kamer goedgekeurde schriftelijke toestemming mochten vissen in de Reeuwijkse Plassen. De omstandigheid dat De Schakel ten tijde van voormelde uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2007 nog niet bestond en dat de bij De Schakel aangesloten vissers tussen 1 mei 2008 en 2 augustus 2010 niet met grote vistuigen mochten vissen, maakt niet dat de Kamer zich onder deze omstandigheden niet op het standpunt mocht stellen dat de visserijkundige situatie op de Reeuwijkse Plassen ten tijde van de thans aan de orde zijnde besluitvorming vergelijkbaar was met de visserijkundige situatie ten tijde van de besluiten die aan de orde waren in de uitspraak van 29 augustus 2007. In beide gevallen visten slechts enkele beroepsvissers en tientallen andere vissers met grote vistuigen op de Reeuwijkse Plassen.
5.3. Gelet op hetgeen in de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2007 is overwogen, mocht de Kamer tot uitgangspunt nemen dat de visstand in de Reeuwijkse Plassen destijds goed was. Het bepaalde in de artikelen 22, 26 en 29 van de Visserijwet 1963 noopt de Kamer er niet toe om in alle gevallen voorafgaand aan het goedkeuren van overeenkomsten van huur en verhuur dan wel van schriftelijke toestemmingen uitgebreid onderzoek te doen naar de ontwikkeling van de visstand. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Kamer daartoe in dit geval slechts aanleiding behoefde te zien indien er concrete aanwijzingen waren dat de visstand sinds de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2007 in betekenende mate was gewijzigd.
5.4. In het bedrijfsplan van De Schakel is onder meer vermeld dat het aantal leden is gemaximeerd op 30, dat de coöperatie duurzaam wil gaan vissen, dat beperkingen zijn gesteld aan de soorten en aantallen vistuigen die mogen worden gebruikt en dat in de statuten is opgenomen dat het batig saldo van de coöperatie zal worden aangewend voor de aankoop en het uitzetten van glasaal, pootaal en pootvis. Verder is in het bedrijfsplan als missie van De Schakel vermeld: "Door jaarlijkse uitzet van glas- en/of pootaal of pootvis het in stand houden van een gezonde visstand en daarmee het mogelijk maken voor de visrechthebbenden (eigenaren) om te kunnen blijven vissen met beroepsvistuigen." [appellant] wordt niet gevolgd in zijn betoog dat deze onderdelen van het bedrijfsplan onvoldoende specifiek zijn en dat de Kamer zich daarom niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het bedrijfsplan voldoende waarborgt dat de visstand door de betrokken leden van De Schakel niet onaanvaardbaar zal worden aangetast. Dat de door De Schakel gestelde beperkingen aan te gebruiken vistuigen niet gelijk zijn aan de beperkingen die enkele beroepsvissers in hun visplan hebben opgenomen, maakt het standpunt van de Kamer niet onjuist.
In het door [appellant] bedoelde rapport van Grontmij van 18 januari 2010 is weliswaar vermeld dat de gemiddelde biomassa in de Reeuwijkse Plassen vrij laag is, doch aansluitend daarop is vermeld dat dit in overeenstemming is met de bemonstering van andere veenplassen. Voorts is, zoals de Kamer in het verweerschrift heeft gesteld, in een niet door [appellant] overgelegd gedeelte van het rapport onder meer ook vermeld: "[Paling] wordt met de zegen of kuil echter niet of nauwelijks gevangen waardoor de biomassa van deze soort sterk onderschat is. Het aandeel paling op de totale visstand kan in werkelijkheid het vijf- tot tienvoudige bedragen. Een dergelijk goed bestand aan paling kan worden verklaard door het feit dat de biomassa kunstmatig op peil wordt gehouden door uitzet van jonge aal voor commerciële doeleinden. Voor het halen van KRW-doelstellingen is dit niet van belang, aangezien de biomassa van paling weinig effect heeft op de KRW-maatlat." Gelet hierop kan, in aanmerking genomen dat paling zowel voor de beroepsvissers als voor de bij De Schakel aangesloten vissers één van de belangrijke vissoorten is, op basis van het rapport van Grontmij niet worden geconcludeerd dat de visstand in de Reeuwijkse Plassen sinds de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2007 is verslechterd.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd concrete aanwijzingen zijn gelegen dat de visstand in de Reeuwijkse Plassen sinds de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2007 in betekenende mate is gewijzigd. Zij heeft dan ook terecht overwogen dat de Kamer in dit geval geen uitgebreid onderzoek behoefde te doen naar de ontwikkeling van de visstand. Evenzeer terecht heeft zij overwogen dat de Kamer de overeenkomsten van huur en verhuur en van de schriftelijke toestemmingen mocht goedkeuren.
5.5. Aan het voorgaande doet niet af dat, naar [appellant] stelt, aantasting van de visstand door leden van De Schakel eerst na enige tijd kan worden aangetoond. Het staat hem vrij om in een procedure tegen nieuwe besluiten tot goedkeuring van overeenkomsten van huur en verhuur van visrecht en van schriftelijke toestemmingen gemotiveerd te betogen dat de visstand toch wordt aangetast.
Het betoog faalt.
6. Voor zover [appellant] betoogt dat de Kamer na augustus 2010 ten onrechte opnieuw overeenkomsten van verhuur en huur van volledig visrecht heeft goedgekeurd, wordt overwogen dat deze goedkeuringsbesluiten geen onderwerp zijn van dit geding. Aan bespreking van dit betoog wordt dan ook niet toegekomen.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Herweijer
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013
640.