ECLI:NL:RVS:2013:782

Raad van State

Datum uitspraak
12 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
201201357/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • A.B.M. Hent
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter inzake de afwijzing van een asielaanvraag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, die op 27 januari 2012 een asielaanvraag van een vreemdeling had goedgekeurd. De vreemdeling had op 3 januari 2012 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing onterecht was en vernietigde het besluit van de minister. De minister, nu staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De staatssecretaris betoogde dat de voorzieningenrechter ten onrechte had overwogen dat het ontbreken van reisdocumenten aan de vreemdeling niet kon worden toegerekend. De staatssecretaris stelde dat de vreemdeling zijn paspoort en vliegticket niet had overgelegd, omdat hij deze in zijn koffers had gelaten, die nog in de auto van de reisagent lagen toen hij uitstapte. De voorzieningenrechter had echter geoordeeld dat de vreemdeling niet in redelijkheid had kunnen verwachten dat de reisagent met zijn bagage zou weglopen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de vreemdeling zijn reisdocumenten toerekenbaar niet had overgelegd. De vreemdeling had onvoldoende toezicht gehouden op zijn bagage, wat leidde tot de conclusie dat de grief van de staatssecretaris slaagde. De uitspraak van de voorzieningenrechter werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak was dat het hoger beroep gegrond werd verklaard, de eerdere uitspraak werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201201357/1/V2.
Datum uitspraak: 12 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 27 januari 2012 in zaken nrs. 12/286 en 12/287 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 3 januari 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 27 januari 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. In de enige grief klaagt de staatssecretaris, samengevat weergegeven, dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het ontbreken van reisdocumenten aan de vreemdeling is toe te rekenen. Daartoe voert hij aan dat de vreemdeling zijn paspoort en vliegticket toerekenbaar niet heeft overgelegd, nu hij blijkens zijn verklaringen na aankomst in Nederland uit de auto van de reisagent is gestapt, terwijl zijn koffers, waarin zich ook zijn reisdocumenten bevonden, nog in de achterbak lagen. Uit de verklaringen van de vreemdeling blijkt niet dat hij de reisagent bij het uitstappen heeft verzocht om teruggave van zijn koffers, terwijl hij dat wel had moeten doen. Omdat hij dit ten onrechte niet heeft gedaan is het ontbreken van de reisdocumenten aan de vreemdeling toe te rekenen. Dat de vreemdeling de reisagent vertrouwde, nu de reis zonder problemen was verlopen en de reisagent hem tot het einde van de reis behulpzaam was geweest, doet hier niet aan af, aldus de staatssecretaris.
2.1. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de vreemdeling geen afstand heeft gedaan van zijn reisdocumenten, omdat hij deze documenten in zijn eigen bagage heeft bewaard. Nu de reis van de vreemdeling tot Amsterdam zonder problemen is verlopen en de reisagent de vreemdeling tot het einde van de reis behulpzaam is geweest, hoefde de vreemdeling er redelijkerwijs niet op bedacht te zijn dat de reisagent er onverhoeds met zijn bagage vandoor zou gaan. Het is niet onbegrijpelijk dat de vreemdeling te verbouwereerd was om de reisagent na te roepen, en er zijn geen redenen om te veronderstellen dat de reisagent was gestopt als de vreemdeling dit wel had gedaan, aldus de voorzieningenrechter.
2.2. Er bestaat, anders dan volgt uit hetgeen de voorzieningenrechter heeft overwogen, geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich op de in het besluit neergelegde gronden niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vreemdeling zijn reisdocumenten toerekenbaar niet heeft overgelegd. Hoewel de vreemdeling de reisdocumenten, zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, in zijn eigen bagage heeft bewaard, heeft hij hierop onvoldoende toezicht gehouden, door deze bagage in de achterbak van de auto van de reisagent te plaatsen en vervolgens de auto te verlaten. De grief slaagt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking meer. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 3 januari 2012 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.4. In beroep voert de vreemdeling aan dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt stelt dat zijn asielrelaas positieve overtuigingskracht mist en derhalve ongeloofwaardig is. Daartoe betoogt hij onder meer dat hij niet heeft verklaard Nepal nooit eerder te hebben willen verlaten. Het is niet bevreemdend dat de Maoïsten die hem op de universiteit benaderden zijn identiteit kenden, nu de Maoïsten een georganiseerde beweging vormen waarbinnen zijn naam bekend is. Evenmin is bevreemdend dat hij na de aanval in zijn woning op 11 november 2011 nog tien dagen langer in dezelfde woning heeft verbleven, aangezien hij geen veilig verblijfsalternatief had. Dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt wat de directe aanleiding voor deze aanval is geweest, biedt geen grond voor het oordeel dat deze aanval niet heeft plaatsgevonden, aldus de vreemdeling.
2.4.1. De vreemdeling heeft zijn stelling, dat de Maoïsten een goed georganiseerde beweging vormen waarbinnen zijn naam bekend is, niet nader toegelicht. Voorts kan het enkele feit dat hij - naar hij stelt - geen veilig verblijfsalternatief had, er niet aan afdoen dat de vreemdeling na de aanval op 11 november 2011 nog tien dagen langer zonder problemen in zijn woning heeft verbleven. Reeds hierom kan niet worden gezegd dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht mist en daarom ongeloofwaardig is. Het betoog faalt.
3. Voorts betoogt de vreemdeling dat de staatssecretaris de door hem wel geloofwaardig geachte gebeurtenissen tussen 2002 en 2008 ten onrechte niet bij de beoordeling heeft betrokken of hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit betoog berust op een onjuiste lezing van het besluit, nu de staatssecretaris deze gebeurtenissen blijkens het in het besluit ingelaste voornemen wel bij de beoordeling heeft betrokken, en faalt reeds daarom.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 27 januari 2012 in zaak nr. 12/286;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Loon
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2013
284-754.