201305323/1/V3.
Datum uitspraak: 7 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 7 juni 2013 in zaak nr. 13/13735 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2013 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 juni 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft desgevraagd schriftelijke inlichtingen verstrekt, waarop de vreemdeling desgevraagd heeft gereageerd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2013, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Flantua, advocaat te Arnhem, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J. Raaijmakers, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Hetgeen door de vreemdeling als grief 1 en 2 is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. De vreemdeling klaagt in grief 3 dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen grond is om aan te nemen dat het zicht op uitzetting naar Togo is komen te vervallen.
De vreemdeling voert hiertoe aan dat de rechtbank, door aldus te oordelen, heeft miskend dat hij sinds de beëindiging van zijn asielprocedure in 2007 bezig is met het verkrijgen van documenten om uit Nederland te kunnen vertrekken. Hij is daartoe onder meer in 2008 tweemaal gepresenteerd bij de Togolese autoriteiten, maar dit heeft niet geleid tot afgifte van een laissez passer. Hij heeft verder om bemiddeling van de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: de DT&V) gevraagd en verzocht om een nieuwe presentatie bij de Togolese autoriteiten, op welk verzoek de DT&V niet is ingegaan. Op zijn verzoek om informatie bij brief van 12 maart 2008 heeft de Togolese ambassade hem op 4 april 2008 per brief laten weten dat hij voor het verkrijgen van een laissez passer dient te beschikken over een aantal documenten, waaronder een identiteitsdocument. De Togolese autoriteiten in Lomé hebben aan hem, in antwoord op zijn brief van 30 december 2011, per brief op 13 februari 2012 laten weten dat hij een identiteitsdocument uitsluitend in persoon in Togo kan aanvragen. Hieruit blijkt dat er voor hem geen zicht op uitzetting is, aldus de vreemdeling.
3. De staatssecretaris heeft schriftelijk en ter zitting bij de Afdeling nader toegelicht dat alle door de DT&V ingediende aanvragen om verlening van een laissez passer, nadat de vreemdeling in persoon is gepresenteerd bij de Togolese ambassade, door de ambassade worden doorgezonden aan de autoriteiten in Togo. Eventuele ondersteunende documenten worden daarbij meegezonden. Vervolgens verrichten de autoriteiten onderzoek naar de nationaliteit en identiteit van de vreemdeling. Dit onderzoek is meer gericht op het aanwezig zijn van familie dan op documentatie. Er wordt derhalve geen doorslaggevend belang gehecht aan de aanwezigheid van documenten die de gestelde identiteit ondersteunen. Een onderzoek kan jaren in beslag nemen en in sommige gevallen krijgt de ambassade geen antwoord. De ambassade is afhankelijk van een bericht van de Togolese autoriteiten in Lomé voor de vaststelling van de nationaliteit en identiteit van de vreemdeling en is pas na het vaststellen hiervan bevoegd tot de afgifte van een laissez passer, aldus de staatssecretaris.
De staatssecretaris heeft voorts ter zitting bij de Afdeling nader toegelicht dat in juni 2012 een delegatie van de DT&V een werkbezoek aan Togo heeft gebracht, alwaar met het Togolese Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Veiligheid en Openbare Orde is gesproken over het terugkeerproces. De Togolese autoriteiten hebben toen alle medewerking toegezegd aan de uitvoering van het terugkeerproces. Naar aanleiding van dit bezoek is in juli 2012 door de DT&V aan de Togolese autoriteiten een concept Memorandum of Understanding (hierna: MoU) toegezonden. In dit MoU wordt de hierboven weergegeven werkwijze voor verkrijging van een laissez passer bevestigd. De Togolese autoriteiten hebben de ontvangst van het MoU bevestigd, maar nog niet inhoudelijk gereageerd, aldus de staatssecretaris.
De staatssecretaris heeft verder schriftelijk en ter zitting bij de Afdeling nader toegelicht dat er in de jaren 2010, 2011 en 2012 onderscheidenlijk 26, 21 en 16 aanvragen om verlening van een laissez passer bij de Togolese ambassade zijn ingediend. In 2013 zijn er in het eerste half jaar acht aanvragen ingediend. In 2012 is de nationaliteit in één zaak door de Togolese autoriteiten bevestigd en is er in het kader van gedwongen vertrek een laissez passer afgegeven door de ambassade voor een vreemdeling die in het bezit was van een kopie van zijn paspoort. Daarnaast is er in 2011 buiten de DT&V om een laissez passer verstrekt aan een vreemdeling, nadat een verzoek hiertoe in 2010 was geweigerd, aldus de staatssecretaris. De staatssecretaris kon ter zitting niet aangeven op hoeveel van de laissez passer aanvragen een afwijzende reactie van de Togolese autoriteiten is ontvangen en, voor zover deze reacties zijn ontvangen, wat de reden van de afwijzing was.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het zicht op uitzetting voor de vreemdeling niet ontbreekt, nu er in zijn geval voldoende aanknopingspunten bestaan op grond waarvan de nationaliteit en identiteit van de vreemdeling kunnen worden geverifieerd en waarnaar nader onderzoek wordt gedaan. De vreemdeling is immers in samenwerking met de DT&V en de organisatie 'Bridge tot Better' op zoek naar mogelijke contactpersonen in Togo, aldus de staatssecretaris.
4. Niet in geschil is dat de vreemdeling thans niet over documenten beschikt op grond waarvan de Togolese autoriteiten zijn nationaliteit en identiteit kunnen vaststellen, dat hij eerder in 2008 in vreemdelingenbewaring heeft gezeten en twee keer is gepresenteerd bij de Togolese autoriteiten. Voorts is niet in geschil dat de vreemdeling heeft gepoogd bij de Togolese autoriteiten documenten te verkrijgen die zijn nationaliteit en identiteit bevestigen, in welk verband de Togolese autoriteiten in Lomé hem hebben bericht dat hij zodanige documenten uitsluitend kan verkrijgen indien hij deze in persoon in Togo aanvraagt.
Gelet hierop en nu niet is gebleken dat de Togolese autoriteiten van januari 2010 tot heden laissez passer hebben afgegeven voor volledig ongedocumenteerde vreemdelingen, nu onbekend is om welke redenen de in de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013 aangevraagde laissez passer niet zijn ingewilligd en voorts op het in juli 2012 aan de Togolese autoriteiten toegezonden concept MoU nog geen reactie is ontvangen en in het MoU bovendien slechts de huidige praktijk met betrekking tot het verstrekken van laissez passer wordt bevestigd, heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd waarom in het geval van de vreemdeling het zicht op uitzetting naar Togo binnen een redelijke termijn niet ontbreekt.
De grief slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 23 mei 2013 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend.
6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 7 juni 2013 in zaak nr. 13/13735;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 3.780,00 (zegge: drieduizend zevenhonderdtachtig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de secretaris van de Raad van State;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.124,00 (zegge: tweeduizend honderdvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Dokkum
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013
480-750.