ECLI:NL:RVS:2013:767

Raad van State

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
201303560/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Bramanteplein e.o. en de rechtsgeldigheid van de vaststelling door de gemeente Rotterdam

Op 14 februari 2013 heeft de raad van de gemeente Rotterdam het bestemmingsplan "Bramanteplein e.o." vastgesteld. Dit besluit is door de besloten vennootschap Bureau B+B Stedebouw en Landschapsarchitectuur B.V. en de stichting Stichting Spaar het Prinsenpark en anderen aangevochten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 25 juni 2013 behandeld. De appellanten betogen dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de nut en noodzaak van de geplande bouw van de Berninitoren en het multifunctioneel centrum (MFC). De raad stelt dat de ontwikkeling van deze plannen noodzakelijk is voor de vervanging van het verouderde Alexanderbad en het verbeteren van de woonkwaliteit in de omgeving. De Afdeling oordeelt dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat de appellanten niet voldoende hebben aangetoond dat de raad niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.

De appellanten hebben ook betoogd dat de raad geen alternatieven voor de locatie van de Berninitoren heeft overwogen. De raad heeft echter aangegeven dat verschillende alternatieve locaties zijn bekeken en dat de gekozen locatie het beste voldoet aan de gestelde randvoorwaarden. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gekozen locatie voor de Berninitoren en het MFC ruimtelijk inpasbaar is.

Daarnaast hebben de appellanten aangevoerd dat de Berninitoren het parkontwerp en het kunstwerk "Vierkant Eiland in de Plas" aantast. De Afdeling overweegt dat het niet aan de orde staat of de Berninitoren leidt tot een aantasting van het oorspronkelijke ontwerp van het park of het kunstwerk in de zin van de Auteurswet. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de belangen van de woningbouw en de versterking van het kwaliteitsniveau zwaarder wegen dan het behoud van het oorspronkelijke parkontwerp.

Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep van de stichting en anderen gedeeltelijk gegrond, vernietigt het besluit van de raad voor zover het betreft een specifieke strook van het bouwvlak en draagt de raad op om dit binnen vier weken te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan. De overige beroepen worden ongegrond verklaard.

Uitspraak

201303560/1/R6.
Datum uitspraak: 14 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bureau B+B Stedebouw en Landschapsarchitectuur B.V., gevestigd te Rotterdam,
2. de stichting Stichting Spaar het Prinsenpark en anderen, gevestigd te Rotterdam,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bramanteplein e.o." vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Bureau B+B en de stichting en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2013, waar Bureau B+B, vertegenwoordigd door F.J.M.G. Boots en bijgestaan door mr. T. Brouwer, de stichting en anderen, vertegenwoordigd door J.G. Koens en W.K. Kok en bijgestaan door mr. T. Brouwer, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman en mr. C.S. Wieles, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende] en stichting Woonstad Rotterdam, vertegenwoordigd door ir. L. Zuijdwijk, gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een woontoren aan de Berninistraat (hierna: de Berninitoren), een woontoren aan het Bramanteplein en een multifunctioneel centrum (hierna: MFC) met zwemaccommodatie, fitness-, gezondheids-, leisure- en welnessvoorzieningen en een ontmoetingscentrum.
Ontvankelijkheid
3. De raad stelt dat Bureau B+B en de stichting en anderen, voor zover het [5 appellanten] betreft, geen belanghebbenden zijn bij het vastgestelde bestemmingsplan.
4. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient diegene een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
4.1. Vaststaat dat het auteursrecht op het ontwerp van het Prinsenpark berust bij Bureau B+B. Het auteursrecht op het beeldende kunstwerk "Vierkant Eiland in de Plas" berust bij [appellante A] als erfgenaam van [overledene].
Bureau B+B en [appellante A] zijn belanghebbenden bij het vastgestelde plan, omdat de bescherming tegen aantasting van het bij hen berustende auteursrecht een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang is en dit belang rechtstreeks door het besluit geraakt wordt, indien de bouwmogelijkheden in het plan tot aantasting van het auteursrecht leiden.
4.2. Ter zitting is gebleken dat het auteursrecht op het ontwerp van het park enkel berust bij Bureau B+B en niet bij [appellant B] en [appellant C].
[appellant B] en [appellant C] hebben, omdat van enige materiële betrokkenheid ook anderszins niet is gebleken, geen objectief en persoonlijk belang dat hen in voldoende mate onderscheidt van anderen, zodat zij om die reden geen belanghebbende zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
5. De stichting en anderen hebben beroep ingesteld voor [appellant D] en [appellant E] en voor de in bijlage 1 bij het beroepschrift genoemde bezoekers van het Prinsenpark.
[appellant D] en [appellant E] waren destijds als ambtenaar betrokken bij de inrichting van het Prinsenpark. De in bijlage 1 bij het beroepschrift genoemde bezoekers wonen op een zodanige afstand van het plangebied dat zij op het park geen zicht hebben of anderszins directe gevolgen van het plan ondervinden. Ter zitting is toegelicht dat hun belang is gelegen in de positieve beleving van de aanwezigheid van het park.
Een gevoel van persoonlijke betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat ook moge zijn, is onvoldoende om een rechtstreeks bij dat besluit betrokken belang aan te nemen als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Ten aanzien van de eerdergenoemden is niet van enige materiële betrokkenheid bij het bestreden besluit gebleken. Het beroep van de stichting en anderen, voor zover het [appellant D], [appellant E] en de in bijlage 1 bij het beroepschrift genoemde bezoekers van het Prinsenpark betreft, is dan ook niet-ontvankelijk.
Nut en Noodzaak
6. De stichting en anderen betogen dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met de nut en noodzaak van de Berninitoren en het MFC. Zij betogen dat geen onderzoek is gedaan naar de behoefte aan de nieuwe woningen en wijzen er op dat de bestaande bouwmogelijkheden in de omgeving niet zijn benut. De stichting en anderen betwijfelen of de woningen binnen de planperiode worden gebouwd. Zij betwisten het nut van de Berninitoren omdat deze niets toevoegt aan het woningaanbod, omdat in de Parktoren eenzelfde type woningen wordt aangeboden.
Het dagelijks bestuur van de deelgemeente Alexander heeft in 2006 gekozen voor een opwaardering van het zwembad met uitbreiding met een instructiebad met beweegbare bodem. De raad heeft, in afwijking daarvan, naar aanleiding van de onderhandelingen met Woonstad Rotterdam zonder nadere motivering gekozen voor het MFC, aldus de stichting en anderen.
6.1. De raad stelt dat de nut en noodzaak van het plan zijn gelegen in de vervanging van het verouderde Alexanderbad en in het ontwikkelen van voorzieningen ter bevordering van het fit en het vitaal kunnen wonen tot in de laatste levensfase. Het plan past daarnaast bij de ambitie om te investeren in de woonkwaliteit voor senioren. De woontorens en het MFC kunnen volgens de raad, gelet op de inhoudelijke en financiële samenhang van de ontwikkelingen, niet los van elkaar worden gezien. De opbrengst van de woningen dienen ter compensatie voor de kosten voor het realiseren van het MFC.
De raad verwijst wat betreft de behoefte aan de woningen naar de woonvisie waarmee het plan in overeenstemming is. De woonvisie is gebaseerd op de woningbehoefte zowel wat betreft typologie als aantal voor de komende jaren. Momenteel bestaat het woningaanbod in Prins Alexander voor een groot deel uit sociale huurwoningen. Het doel is om de sociaal-economische positie van Prins Alexander te versterken door het aanbod in woningen uit te breiden met hoogwaardige koopappartementen. Het ten opzichte van het Alexanderbad uitgebreidere aanbod van voorzieningen van het MFC past binnen het beleid gericht op het ontwikkelen van voorzieningen ter bevordering van het fit en het vitaal kunnen wonen en past binnen de toekomstvisie op zwembaden en sportparticipatie, aldus de raad.
6.2. De Afdeling acht aannemelijk gemaakt dat een gezamenlijke ontwikkeling van de woontorens en het MFC noodzakelijk is voor een financieel haalbaar plan. Door de stichting en anderen is niet betwist dat het bestaande Alexanderbad verouderd is en vervangen dient te worden. De stichting en anderen hebben hun stelling dat geen behoefte bestaat aan de voorzieningen die het plan op de locatie van het Alexanderbad mogelijk maakt niet met concrete gegevens onderbouwd. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid in het plan heeft kunnen kiezen voor het MFC boven de vervanging en modernisering van het Alexanderbad. In hetgeen door de stichting en anderen is aangevoerd, ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van de raad dat de Berninitoren voorziet in een woningbehoefte. In zoverre bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid nut en noodzaak van het plan heeft kunnen aannemen. Het betoog van de stichting en anderen faalt.
Alternatieven
7. De stichting en anderen en Bureau B+B betogen dat vanwege de privaatrechtelijke afspraken tussen de raad en Woonstad Rotterdam ten onrechte geen alternatieven voor de locatie van de Berninitoren zijn overwogen en dus geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden.
7.1. De raad stelt dat verschillende alternatieve locaties voor de woningen en het MFC zijn bezien en dat toetsing aan de randvoorwaarden tot de keuze in het plan hebben geleid. De randvoorwaarden zijn onder andere het behoud van de bestaande molenwiekensemble van de wijk, de zichtlijnen en de Groenvisie 2009-2020 (hierna: de Groenvisie), waarin het niet wenselijk wordt geacht dat binnen het bomencarré wordt gebouwd. Het in het plan gekozen alternatief voldoet het beste aan de gestelde voorwaarden, aldus de raad.
7.2. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
7.3. Bij brieven van 9 en 22 januari 2013 aan de commissie Fysieke Infrastructuur en Buitenruimte heeft de verantwoordelijk wethouder een toelichting gegeven op de afweging van alternatieven voor het plan. Bij de keuze tussen de alternatieven is het ontwerp van het Prinsenpark als uitgangspunt gehanteerd. Tevens is de stedenbouwkundige structuur van het Lage Land, Oud Prinsenland en het Bramanteplein in aanmerking genomen. De volgende locaties zijn voor het MFC als mogelijkheid in aanmerking genomen: het jeu de boulesveld tussen de Prinsessenflats, de huidige locatie van de Prinsenhof, plaatsing in het water in het verlengde van de Berniniflat en de locatie naast het huidige zwembad. Voor de nieuwbouwlocaties voor woningen heeft het gemeentebestuur de volgende varianten in aanmerking genomen: flats van ongeveer vijf lagen op de grasvelden tussen de Prinsessenflats, eengezinswoningen op de grasvelden tussen de Prinsessenflats eventueel in combinatie met waterwoningen, eengezinswoningen in combinatie met een woontoren centraal in het gebied en gestapelde woningen gebouwd in een atriumoplossing tegen de bestaande Prinsessenflats. Deze oplossingen zijn na toetsing aan de uitgangspunten afgevallen. Een woontoren op de locatie van het MFC is afgewezen omdat deze variant te duur is, markttechnisch niet haalbaar is en de fasering problematisch is. Ook is een woontoren in een van de "groene kamers" in strijd met de Groenvisie op grond waarvan aldaar geen hoogbouw is toegestaan.
Op grond van de uitgangspunten is gekozen voor verdichting door middel van hoogbouw aan de rand van het park die aansluit op het bestaande molenwiekensemble door de situering van de Berninitoren in het verlengde van de Berniniflat. Door deze ligging en de ligging aan het water ondervinden de omwonenden zo min mogelijk uitzicht- en schaduwhinder, aldus de raad.
7.4. Gelet op de door de raad in beschouwing genomen alternatieven en de afweging van deze alternatieven, ziet de Afdeling, gezien de stukken en het verhandelde ter zitting, in hetgeen de stichting en anderen en Bureau B+B over de afweging van alternatieven hebben aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek heeft plaatsgevonden naar alternatieven. De Afdeling acht daarin evenmin grond gelegen voor het oordeel dat de belangenafweging van de raad als onevenwichtig moet worden aangemerkt. In dit kader overweegt de Afdeling dat de omstandigheid dat de raad een andere weging van de betrokken belangen heeft gemaakt, dan de stichting en anderen en Bureau B+B voorstaan, ontoereikend is voor het oordeel dat de keuze van de raad leidt tot een zodanig onevenwichtige afweging van de betrokken belangen, dat de raad niet in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten. De betogen van de stichting en anderen en Bureau B+B falen.
Aantasting ruimtelijke structuur Prinsenpark
Berninitoren
8. De stichting en anderen en Bureau B+B betogen dat de Berninitoren het parkontwerp aantast doordat het contrast tussen de bebouwing en de groen/blauwe omgeving verloren gaat. In de stedenbouwkundige afweging is het parkontwerp volgens hen niet voldoende meegenomen. Volgens de stichting en anderen tast de Berninitoren daarnaast het kunstwerk "Vierkant Eiland in de Plas" aan. Zij betogen dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met het karakter van het kunstwerk en de relatie met de vorm van de vijver. De raad had volgens de stichting en anderen advies moeten inwinnen bij het CBK Rotterdam. Het mogelijk maken van de Berninitoren is volgens de stichting en anderen en Bureau B+B ook in strijd met de Groenvisie. In de Groenvisie is het park aangewezen als beeldbepalende plek in de deelgemeente. In paragraaf 7.1.2 van de Groenvisie staan visieregels, waarin is opgenomen dat binnen het raamwerk voor de buitenruimte de beelden van het polderlandschap terugkomen door de aanwezigheid van weids, vlak en deels natuurlijk gazon en veenweide-oevers. Voor de verdere ontwikkeling van het park moet volgens de Groenvisie het oorspronkelijke ontwerp van het park het uitgangspunt zijn, aldus Bureau B+B en de stichting en anderen. Ook wijzen zij er op dat in de aanbiedingsbrief bij de Groenvisie staat dat verkleining van het park geen optie is en dat op locaties aan de rand van het park hoogwaardige nieuwbouw mogelijk is, mits deze zorgvuldig wordt ingepast. In de toekomstvisie 2020 is het park aangewezen als gewaardeerd groengebied, dat groen moet blijven en waarvan de identiteit versterkt moet worden, aldus Bureau B+B en de stichting en anderen.
De stichting en anderen betogen dat het woon- en leefklimaat van omwonenden en bezoekers als gevolg van de Berninitoren verslechtert. De Berninitoren belemmert het vrije zicht op het park en vermindert de beleving van het park, aldus de stichting en anderen.
8.1. De raad stelt dat, gelet op de kleine oppervlakte die de Berninitoren aan de rand van het park inneemt, geen groen verloren gaat. Het gebied blijft openbaar en de belangrijke zichtlijnen worden niet aangetast door de Berninitoren. De vierkante toren staat in het verlengde van de Berniniflat en doet geen afbreuk aan het bestaande karakter van de groene ruimte tussen de flats. De raad meent dat het concept van het park in zijn totaliteit niet wordt verstoord omdat de hoogwaardige woningbouw zorgvuldig wordt ingepast aan de rand van het park. De ontwikkeling van de toren maakt bovendien de ontwikkeling van het MFC mogelijk en draagt bij aan de versterking van het kwaliteitsniveau. De belangen van de woningbouw en de versterking van het kwaliteitsniveau wegen voor de raad zwaarder dan het behoud van het concept van het park in absolute zin. De Berninitoren vermindert mogelijk het uitzicht van een aantal omwonenden maar dit maakt niet dat het plan onaanvaardbaar is, mede gelet op het feit dat binnen een stedelijk omgeving geen recht op vrij uitzicht bestaat, aldus de raad.
8.2. De Afdeling overweegt dat in deze procedure niet ter beoordeling staat of de Berninitoren leidt tot aantasting van het oorspronkelijke ontwerp van het park of het kunstwerk "Vierkant Eiland in de Plas" in de zin van de Auteurswet. In dit geding moet aan de hand van de beroepsgronden worden beoordeeld of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling stelt voorts vast dat de raad op grond van de in dit verband relevante wettelijke bepalingen niet verplicht was voorafgaand aan de vaststelling van het plan advies in te winnen bij het CBK Rotterdam.
Anders dan de stichting en anderen en Bureau B+B menen sluit het beleid in de Groenvisie bebouwing aan de randen van het park niet uit, mits ruimtelijk ingepast en in overeenstemming met de uitgangspunten van het ontwerp van het park. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Berninitoren ruimtelijk inpasbaar is en past binnen de uitgangspunten van het park nu de Berninitoren is voorzien in de rand van het park, aan het grensvlak tussen het open deel en de stedelijke bebouwing en in lijn ligt met de aangrenzende bebouwing, waarbij de zichtlijnen op de vijver en het park gehandhaafd blijven. De raad heeft zich, gezien de ruimtelijke inpasbaarheid en de geringe aantasting van het uitzicht, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang bij het behoud van het uitzicht en de beleving van het park van omwonenden niet zwaarder dient te wegen dan het belang dat gediend is met de voorziene woontorens, de door de beoogde versterking van het kwaliteitsniveau en de vervanging van het verouderde Alexanderbad. De betogen van de Bureau B+B en de stichting en anderen falen.
MFC
9. De stichting en anderen betogen dat het plan niet in overeenstemming is met de stedenbouwkundige randvoorwaarden Bramanteplein e.o. van 2 april 2010 waarmee de deelraad van de deelgemeente Prins Alexander op 21 januari 2011 heeft ingestemd omdat het bouwvlak voor het MFC groter is dan de in de stedenbouwkundige voorwaarden beschreven 4.020 m2. Het bouwvlak loopt bovendien aan de noordzijde door tot het aldaar liggende voetpad en het bomencarré aan de zuidzijde van dit pad. Dit is in strijd met het uitgangspunt van de stedenbouwkundige voorwaarden en het beleid dat het bomencarré niet wordt aangetast, aldus de stichting en anderen.
9.1. Hoewel de raad in beginsel niet gebonden is aan het beleid van de deelraad van de deelgemeente Prins Alexander, heeft de raad bij de vaststelling van het plan de stedenbouwkundige randvoorwaarden als uitgangspunt genomen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat in het plan is gekozen voor een bouwvlak dat groter is dan in de stedenbouwkundige randvoorwaarden staat vermeld, omdat het exacte bouwplan nog niet bekend was. Met het ruimere bouwvlak is flexibiliteit gegeven voor de uiteindelijke invulling van de bebouwing voor het MFC. Binnen dit gebied worden ook de parkeerplaatsen en buitenruimte gerealiseerd.
De stichting en anderen hebben geen aanknopingspunten gegeven voor het oordeel dat de raad omwille van de flexibiliteit niet in redelijkheid heeft kunnen voorzien in een ruimer bouwvlak dan in de randvoorwaarden als uitgangspunt is genomen. Het betoog van de stichting en anderen faalt in zoverre.
De raad heeft ter zitting gesteld dat niet beoogd is gebouwen toe te staan ter plaatse van het bomencarré aan de noordzijde van het voorziene MFC en dat het wenselijk is dat de grens van het bouwvlak 1,5 m zuidelijker komt te liggen. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 van de Awb wat betreft het bouwvlak, zoals aangeduid op de bij deze uitspraak als kaart 1 gevoegde afbeelding. Deze beroepsgrond van de stichting en anderen slaagt.
Verkeer
Verkeersveiligheid
10. De stichting en anderen betogen dat de verkeersveiligheid in de Berninistraat wordt aangetast door het extra verkeer dat wordt aangetrokken. Ook ontstaat een verkeersonveilige situatie doordat de ontsluiting van de parkeergarage het fietspad op het John Bruijnzeelpad kruist, aldus de stichting en anderen.
10.1. De raad stelt dat de kruising tussen de uitgang van de parkeergarage en het John Bruijnzeelpad verkeersveilig wordt uitgevoerd. Het langzaamverkeer op het John Bruijnzeelpad krijgt daarbij voorrang. Dit wordt bereikt doordat het trottoir en het fietspad in dezelfde bestrating worden doorgetrokken en de oprit naar het trottoir als inrit wordt vormgegeven. Eventuele belemmeringen voor het zicht zullen worden weggenomen of verplaatst. De capaciteit van de Berninistraat is voldoende om de toename van 330 verkeersbewegingen per etmaal aan te kunnen, aldus de raad.
10.2. In hetgeen de stichting en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan een verkeersveilige uitvoering van de kruising van het John Bruijnzeelpad en de uitrit van de parkeergarage mogelijk maakt. Met hetgeen de stichting en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling evenmin aannemelijk gemaakt dat de toename van het verkeer in de Berninistraat als gevolg van het plan zodanig is dat dit tot een onaanvaardbare verkeerssituatie zal leiden. Het betoog van de stichting en anderen faalt.
Parkeren
11. De stichting en anderen vrezen parkeeroverlast omdat niet wordt voldaan aan de parkeernorm en ten onrechte is uitgegaan van een parkeeroverschot in de Berninistraat. Daartoe voeren zij aan dat het plan in de parkeergarage bij de Berninitoren 72 parkeerplaatsen en in de Berninistraat 14 parkeerplaatsen mogelijk maakt, terwijl op grond van de parkeernormen voor de 72 woningen in de Berninitoren 98 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd.
11.1. De raad stelt dat uit afbeelding zeven in de plantoelichting blijkt dat voldaan wordt aan de parkeernorm. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het plan in beide woontorens samen 96 woningen mogelijk maakt. Bij de maximale parkeernorm van 1,6 voor de voorziene woningen zijn 154 parkeerplaatsen nodig. Voor het zwembad geldt een parkeernorm van negen parkeerplaatsen per 100 m2. Voor het geplande zwembad van 300 m2 dienen dus 27 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Voor het ontmoetingscentrum is één parkeerplaats vereist en voor de sporthal twee parkeerplaatsen. In totaal is een parkeercapaciteit van 184 vereist. In de parkeergarage bij de Berninitoren zijn 72 parkeerplekken voorzien. In de Berninistraat bij de Prinsessenflats komen door transformatie van de bestaande parkeerplaatsen 25 nieuwe parkeerplaatsen. Ter plaatse van het huidige ontmoetingscentrum Prinsenhof komen 39 nieuwe parkeerplaatsen. Bij het MFC worden 70 parkeerplaatsen gerealiseerd. Door de Bramantetoren zullen 24 parkeerplaatsen komen te vervallen. In totaal worden derhalve 179 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd. De raad stelt dat op het terrein van het MFC waarschijnlijk meer dan 70 parkeerplaatsen worden gerealiseerd en de appartementen in de Bramantetoren een oppervlakte zullen hebben waarvoor een lagere parkeernorm geldt, waardoor drie parkeerplaatsen minder vereist zijn. In de openbare ruimte langs de weg en op de overige parkeerplaatsen resteert volgens de raad voldoende ruimte voor de eventueel nog benodigde parkeerplaatsen.
11.2. De stichting en anderen hebben geen concrete gegevens naar voren gebracht die twijfel doen rijzen aan de juistheid van het in de plantoelichting neergelegde en ter zitting toegelichte uiteenzetting van de raad. De Afdeling ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn en dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare parkeerdruk. Het betoog van de stichting en anderen faalt.
Uitvoerbaarheid
Economische uitvoerbaarheid
12. De stichting en anderen betogen dat de economische uitvoerbaarheid niet is gegarandeerd, omdat onzeker is of Woonstad Rotterdam het project zal realiseren. Daartoe betogen de stichting en anderen dat de realisatie van het MFC niet rendabel is. Bovendien worden in het plan slechts 96 appartementen mogelijk gemaakt, die niet hoogwaardig zijn. Dit strookt volgens de stichting en anderen niet met de door Woonstad Rotterdam aldaar voorziene 200 hoogwaardige koopappartementen. Op grond hiervan betwijfelen de stichting en anderen of Woonstad Rotterdam de woningen wel zal realiseren. Niet is onderzocht hoe een eventueel tekort zal worden opgevangen. Hiervoor is door de raad geen reservering gemaakt, aldus de stichting en anderen.
12.1. De raad stelt dat de gemeentelijke kosten zijn gedekt door de overeenkomsten die met Woonstad Rotterdam zijn gesloten. De raad stelt dat hij, gezien de gesloten overeenkomst, geen reden heeft om eraan te twijfelen dat Woonstad Rotterdam aan haar verplichtingen zal voldoen en zij de voorziene woontorens en het MFC zal realiseren.
12.2. De Afdeling ziet in hetgeen de stichting en anderen hebben aangevoerd geen grond gelegen voor het oordeel dat de raad van het vorenstaande in redelijkheid niet heeft kunnen uitgaan. Hierbij acht zij van belang dat de stichting en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat Woonstad Rotterdam de door haar gewenste appartementen niet zal realiseren, omdat het plan in minder appartementen voorziet en een ander type appartementen mogelijk maakt dan Woonstad Rotterdam voor ogen heeft.
Compensatie waterberging
13. De stichting en anderen betogen dat het plan niet uitvoerbaar is omdat niet duidelijk is hoe de compensatieopgave van 4.094 m2 voor de waterberging wordt vormgegeven. Daardoor is niet duidelijk of de vergunningen op grond van de Waterwet voor het dempen en het aanleggen van de verharding verleend kunnen worden, aldus de stichting en anderen.
13.1. De raad stelt dat de watercompensatie met het hoogheemraadschap is afgestemd en het hoogheemraadschap heeft ingestemd met het plan. De benodigde watercompensatie zal buiten het plangebied, maar in hetzelfde peilgebied worden gerealiseerd. De raad heeft toegelicht dat in het peilgebied singels liggen die verbreed kunnen worden en dat in het peilgebied ruimte bestaat voor nieuwe singels.
13.2. De stichting en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op voorhand op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voor de uitvoering van het plan benodigde watercompensatie gerealiseerd kan worden, de vergunningen voor het dempen van oppervlaktewater en het aanleggen van verharding verleend zullen kunnen worden en de Waterwet niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Hierbij acht de Afdeling ook van belang de afstemming die tussen de raad en het hoogheemraadschap heeft plaatsgevonden en de mogelijkheden voor watercompensatie binnen het peilgebied.
Conclusie en proceskostenveroordeling
14. Het beroep van de stichting en anderen is, voor zover ontvankelijk, gedeeltelijk gegrond. Het besluit van 14 februari 2013 dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb voor zover het betreft de strook van 1,5 meter breed van het bouwvlak zoals aangeduid op de bij deze uitspraak als kaart 1 gevoegde afbeelding.
Uit oogpunt van rechtszekerheid en, gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl. De beroepen van Bureau B+B en de stichting en anderen, voor zover ontvankelijk, zijn voor het overige ongegrond.
15. De raad dient ten aanzien van de stichting en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van Bureau B+B bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van de stichting Stichting Spaar het Prinsenpark en anderen niet-ontvankelijk voor zover het beroep is ingesteld voor [appellant B], [appellant C], [appellant D] en [appellant E] en de in bijlage 1 bij deze uitspraak genoemde personen;
II. verklaart het beroep van de stichting Stichting Spaar het Prinsenpark en anderen, voor zover ontvankelijk, gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Rotterdam van 14 februari 2013, kenmerk 2013-3655, voor zover het betreft de strook van 1,5 meter breed van het bouwvlak zoals aangeduid op de bij deze uitspraak als kaart 1 gevoegde afbeelding;
IV. draagt de raad van de gemeente Rotterdam op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III, wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
V. verklaart de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bureau B+B Stedebouw en Landschapsarchitectuur B.V. en de stichting Stichting Spaar het Prinsenpark en anderen, voor zover ontvankelijk, voor het overige ongegrond;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Rotterdam tot vergoeding van bij de stichting Stichting Spaar het Prinsenpark en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Rotterdam aan de stichting Stichting Spaar het Prinsenpark en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 890,72 (zegge: achthonderdnegentig euro en tweeënzeventig cent) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013
375-725.
Bijlage 1
[namen 24 bezoekers]