ECLI:NL:RVS:2013:764

Raad van State

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
201300813/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen (herziening)

Op 30 oktober 2012 heeft de raad van de gemeente Zuidplas het bestemmingsplan "Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen (herziening)" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, alsook [appellant sub 2], beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 juli 2013 behandeld. De appellanten betogen dat het plan onterecht ruimere bouwmogelijkheden biedt voor het perceel [locatie 1] dan voor hun bewoonde molenrompen aan de Rottedijk. Ze stellen dat de bouwregels onduidelijk zijn, vooral met betrekking tot de hoogte van de gebouwen, die volgens hen vanaf het maaiveldniveau gemeten zouden moeten worden.

De Afdeling overweegt dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling concludeert dat het bestemmingsplan aan de [locatie 1] bebouwing mogelijk maakt die hoger is dan de molenrompen, maar dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat deze situatie verschilt van die van de molenrompen, die cultuurhistorisch waardevol zijn. De Afdeling oordeelt dat het plan in overeenstemming is met de provinciale Verordening Ruimte, omdat het voorheen geldende bestemmingsplan onherroepelijk is geworden en de bouwmogelijkheden overeenkomen met wat eerder was toegestaan.

De Afdeling vernietigt echter het besluit van de raad voor zover het betreft de wijzigingsbevoegdheid in het plan, omdat deze niet deugdelijk is gemotiveerd. De Afdeling bepaalt dat de raad binnen vier weken na de uitspraak de uitspraak moet verwerken in het elektronisch vastgestelde plan. Het beroep van [appellant sub 2] wordt ongegrond verklaard, terwijl het beroep van [appellant sub 1] gedeeltelijk gegrond wordt verklaard. De proceskosten worden vergoed.

Uitspraak

201300813/1/R4.
Datum uitspraak: 14 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te Moerkapelle, gemeente Zuidplas,
2. [appellant sub 2A], handelend onder de naam [appellante sub 2B], en [appellant sub 2C] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Moerkapelle, gemeente Zuidplas,
en
de raad van de gemeente Zuidplas,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen (herziening)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
[belanghebbende] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2013, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 1], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.B. van Elsäcker en M.J.B. van Braam, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [belanghebbende], bijgestaan door mr. L.C.J. Dekkers, advocaat te Alphen aan den Rijn.
Overwegingen
Algemeen toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen
2. [appellant sub 1] en anderen wonen aan de Rottedijk te Moerkapelle en richten zich tegen de bouwmogelijkheden die het plan biedt op het perceel [locatie 1]. Zij betogen dat het plan ten onrechte voorziet in ruimere bouwmogelijkheden voor het perceel [locatie 1] dan voor de door hen bewoonde molenrompen aan de Rottedijk. [appellant sub 1] en anderen voeren onder meer aan dat de bouwregels onduidelijk zijn als gevolg van de omschrijving van het begrip "peil". Indien de bouwhoogte niet vanaf maaiveldniveau wordt gemeten, maar vanaf de hoogte van de hoger gelegen Rottedijk, is het mogelijk een gebouw aan de Rottedijk te realiseren dat hoger is dan de door [appellant sub 1] en anderen bewoonde molenrompen, zo betogen zij.
2.1. Aan het perceel [locatie 1] is de bestemming "Agrarisch" toegekend, met daarnaast onder meer de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - kantoor, garage, berging" en "wro-zone - wijzigingsgebied 6".
2.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - kantoor, garage, berging" bestemd voor een kantoor, garage en berging, waarbij de vloeroppervlakte van het kantoor niet meer mag bedragen dan 90 m² en de oppervlakte van de berging en garage gezamenlijk niet meer mag bedragen dan 40 m².
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.5, gelden op gronden met de bestemming "Agrarisch" voor het bouwen van het kantoor, de berging en garage, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - kantoor, garage, berging" de volgende regels:
a. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter.
c. ook bij vervangende nieuwbouw mag de goot- respectievelijk bouwhoogte niet meer bedragen dan 3 respectievelijk 6 meter.
Ingevolge artikel 2, lid 2.1, voor zover van belang, wordt bij de toepassing van de planregels als volgt gemeten:
(…)
b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
c. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
(…)
Ingevolge artikel 1 van de planregels, voor zover van belang, wordt voor hoofdgebouwen onder peil verstaan het bouwkundig peil dat maximaal 0,2 m boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt.
(…)
voor peil dient te worden aangesloten bij de "Praktijkregels ter aanvulling van de algemene bepalingen uit het bestemmingsplan ter verduidelijking van het begrip Peil", zoals vastgesteld op 1 november 2005 door het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle.
In de praktijkregels staat, voor zover van belang, het volgende:
1 a. Voor het peil van een bouwwerk dient te worden aangehouden een maat van maximaal 20 cm boven de kruin van het dichtst bij de ingang gelegen berijdbare deel van de openbare weg.
b. Indien er geen kruin in het midden van de weg aanwezig is dan dient het hoogste punt van de dichtst bij gelegen bestrating (bijvoorbeeld het trottoir) aangehouden te worden. Onder "dichtst bij" wordt verstaan een afstand van maximaal 10 meter, (zie punt 5) tot aan de openbare weg.
(…)
5 Voor gebouwen waarvan de voorgevel verder naar achter gelegen is dan 10 meter gemeten vanaf de dichtst bij gelegen kant van de openbare weg, dient het peil als volgt te worden aangehouden; het vloerpeil mag niet hoger zijn dan de hoogte die ontstaat bij een helling van 1:20 nadat het terrein ten behoeve van de afwerking is opgehoogd. De maximum hoogte mag echter nooit meer bedragen dan maximaal 100 cm boven het maaiveld.
(…)
2.3. [appellant sub 1] en anderen betogen dat door de omschrijving van het begrip peil de hoogte van een gebouw aan de [locatie 1] moet worden gemeten vanaf het maaiveld, althans dat niet duidelijk is dat de hoogte vanaf de dijk zou moeten worden gemeten, nu de voorgevel van het gebouw aan de [locatie 1] niet is gericht naar de weg, maar daar haaks op staat, en deze voorgevel niet volledig binnen een afstand van 10 m tot de Rottedijk ligt.
De Afdeling stelt voorop dat voor de vraag of het plan aan de [locatie 1] een gebouw mogelijk maakt dat hoger is dan de molenrompen aan de Rottedijk, wat er zij van het betoog over de huidige situering van de voorgevel, de karakteristieken van het gebouw dat voorheen aan de [locatie 1] stond en het concrete bouwplan waarover in het verleden procedures zijn gevoerd in dit geval niet van belang zijn, nu duidelijk is dat het plan een gebouw mogelijk maakt met een voorgevel die geheel binnen een afstand van 10 m tot de Rottedijk ligt, zodat het vermelde onder 5. van de praktijkregels niet noodzakelijkerwijs van toepassing is.
De Afdeling stelt dan ook vast dat het plan bebouwing aan de [locatie 1] mogelijk maakt die hoger is dan de door [appellant sub 1] en anderen bewoonde molenrompen. Ten aanzien van de door [appellant sub 1] en anderen gemaakte vergelijking met de bouwmogelijkheden voor hun molenrompen overweegt de Afdeling dat de raad terecht ervan is uitgegaan dat deze situatie verschilt van de situatie op het perceel [locatie 1], omdat de raad in redelijkheid ervan heeft kunnen uitgaan dat aan de molenrompen vanuit cultuurhistorisch oogpunt bescherming toekomt, terwijl op het perceel [locatie 1] geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig is.
Voorts is van belang dat het plan aan de [locatie 1], conform het voorheen geldende plan, bij recht een kantoor, garage en berging toestaat, waarbij de vloeroppervlakte van het kantoor niet meer mag bedragen dan 90 m² en de oppervlakte van de berging en garage gezamenlijk niet meer mag bedragen dan 40 m², en waarbij de maximale goot- en bouwhoogte 3 m onderscheidenlijk 6 m bedragen. Deze omstandigheid in aanmerking genomen geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad louter vanwege de ligging van het perceel [locatie 1] nabij de door [appellant sub 1] en anderen bewoonde molenrompen vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening niet in redelijkheid voor het perceel [locatie 1] een grotere bouwhoogte dan de bestaande hoogte van de molenrompen aanvaardbaar heeft kunnen achten.
3. Voor zover een uitbreiding van de inhoud van het kantoor aan de [locatie 1] van meer dan 10% is toegestaan, is het plan op dit punt in strijd met artikel 2 van de provinciale Verordening Ruimte, zo voeren [appellant sub 1] en anderen aan.
3.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid van de Verordening Ruimte, zoals deze luidde ten tijde van belang, sluiten bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1) bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies mogelijk maken.
Ingevolge het derde lid, onder a, dienen bestemmingsplannen die betrekking hebben op bestaande stedelijke functies in het gebied buiten de bebouwingscontouren (aangegeven op kaart 1) in afwijking van en in aanvulling op het bepaalde in lid 1 bepalingen te bevatten die voorzien in of in overeenstemming zijn met de volgende regels:
a) bestaande niet-agrarische bedrijven en niet-volwaardige agrarische bedrijven mogen eenmalig worden uitgebreid met ten hoogste 10% van de inhoud.
Ingevolge artikel 15, derde lid, kan in een bestemmingsplan in afwijking van het bepaalde in deze verordening een bouw- of gebruiksrecht uit een geldend bestemmingsplan opnieuw worden bestemd, indien het belang bij strikte handhaving van deze verordening niet in verhouding staat tot het belang bij het behoud van het bouw- of gebruiksrecht. Deze afwijkingsmogelijkheid is niet van toepassing op bestemmingsplannen voor gebieden die onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur zoals bedoeld in artikel 5 lid 1 en lid 2 en zoals aangegeven op kaart 3.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, voor zover van belang, wordt voor zover ter zake van een onderwerp, geregeld bij deze verordening, in een bestemmingsplan waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd tussen 1 januari 2005 en 20 juli 2010, een of meer bestemmingen en regels zijn opgenomen die in strijd zijn met deze verordening, voor deze bestemmingen en regels ontheffing van deze verordening geacht te zijn verleend. Gedeputeerde Staten hebben met een bestemmingsplan of een onderdeel daarvan ingestemd indien een vastgesteld bestemmingsplan is goedgekeurd op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening of indien geen aanwijzing is gegeven zoals bedoeld in artikel 3.8, lid 6 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze overgangsregeling is niet van toepassing op bestemmingen en regels die in strijd zijn met artikel 5 (Ecologische Hoofdstructuur) en artikel 12 (luchthavens en helihavens).
3.2. Zoals reeds overwogen onder 2.3, stemmen de bij recht toegekende bouwmogelijkheden voor een kantoor, garage en berging aan de [locatie 1] overeen met hetgeen het voorheen geldende plan ter plaatse mogelijk maakte. Het perceel is gelegen buiten de op kaart 1 bij de verordening aangegeven bebouwingscontour. Gelet op artikel 2, eerste lid van de Verordening ruimte in relatie tot artikel 15, derde lid, staat de verordening er in beginsel aan in de weg dat ter plaatse een bestemming wordt toegekend waarmee een uitbreiding van meer dan 10% van de inhoud van de feitelijk aanwezige bebouwing van bestaande niet-agrarische bedrijven en niet-volwaardige agrarische bedrijven mogelijk wordt gemaakt. In dit geval is echter van belang dat aan het voorheen geldende bestemmingsplan "Tweemanspolder en polder de Wilde Veenen" bij besluit van 16 juni 2009 goedkeuring is verleend door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland en dat dit bestemmingsplan onherroepelijk is geworden voor zover het ziet op het perceel [locatie 1]. Onder deze omstandigheden volgt uit artikel 17, tweede lid, van de Verordening dat, voor zover dit voorheen geldende bestemmingsplan onherroepelijk is geworden en daarin een of meer bestemmingen en regels zijn opgenomen in strijd met de verordening, ontheffing daarvan moet worden geacht te zijn verleend.
De Afdeling volgt [appellant sub 1] en anderen niet in hun betoog dat het voorliggende plan nieuwvestiging mogelijk maakt omdat nieuwbouw voor het kantoor onder het voorheen geldende bestemmingsplan niet was toegestaan, terwijl dat op basis van het voorliggende plan wel het geval is. Dat ingevolge de voorschriften van het voorheen geldende plan aan de [locatie 1] een bestaand kantoor was toegestaan terwijl in de regels van het thans voorliggende plan sprake is van een kantoor en niet van een bestaand kantoor, betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat het voorliggende plan nieuwvestiging mogelijk maakt. Dat op basis van de voorheen geldende planvoorschriften een bestaand kantoor was toegelaten, betekent immers niet dat ingevolge de bouwvoorschriften van het voorheen geldende plan slechts de bestaande bebouwing van het kantoor was toegelaten, zonder dat de mogelijkheid bestond voor vervangende nieuwbouw.
4. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de mogelijkheid om het plan in die zin te wijzigen dat aan de [locatie 1] een gebouw op een andere locatie mag worden gerealiseerd zonder draagkrachtige motivering en in afwijking van het ontwerpplan is opgenomen in het plan en dat bovendien geen motivering is vermeld bij de bekendmaking van het bestreden besluit. Voorts is het bestreden besluit volgens hen op dit punt in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Verordening Ruimte.
4.1. Ingevolge artikel 30, lid 30.2.6, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming binnen de gebiedsaanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 6" de bestemming "Agrarisch" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf, kantoor, garage, berging" te wijzigen ten behoeve van een situering en/of vormverandering van het bouwvlak, onder voorwaarde dat:
a. de oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot;
b. de economische haalbaarheid gegarandeerd is;
c. de gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen niet onevenredig worden aangetast;
d. de ontwikkeling vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt inpasbaar is.
4.2. Ingevolge artikel 3:46 van de Awb dient een besluit te berusten op een deugdelijke motivering.
Ingevolge artikel 3:47, eerste lid, van de Awb, wordt de motivering bekendgemaakt bij de bekendmaking van het besluit.
4.3. De Afdeling stelt vast dat in de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende stukken geen motivering kan worden gevonden voor het opnemen van de bestreden wijzigingsbevoegdheid in het plan. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat met de wijzigingsbevoegdheid is beoogd tegemoet te komen aan de bezwaren van [appellant sub 1] en anderen over de inpassing van het gebouw aan de [locatie 1] in de omgeving. [appellant sub 1] en anderen hebben toegelicht dat de wijzigingsbevoegdheid hoofdzakelijk mogelijk maakt dat het voorziene kantoor op grotere afstand komt te staan van de molenromp op het perceel [locatie 2], waardoor het voorziene kantoor in hun ogen prominenter naar voren zou komen in het bebouwingsbeeld ter plaatse.
Daarmee moet worden vastgesteld dat met de wijzigingsbevoegdheid het beoogde doel, namelijk het gedeeltelijk tegemoetkomen aan de bezwaren van [appellant sub 1] en anderen, niet wordt bereikt. Voor zover met het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid is beoogd om een compromis tussen partijen te faciliteren, kan dit niet worden aangemerkt als een ruimtelijk relevante motivering voor het opnemen van de bestreden wijzigingsbevoegdheid. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
Gelet op het voorgaande komt de Afdeling niet toe aan bespreking van hetgeen [appellant sub 1] en anderen voor het overige hebben aangevoerd over de wijzigingsbevoegdheid.
5. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de regeling voor de toegestane afmetingen van molens is uitgebreid ten opzichte van het ontwerpplan, maar dat de regeling voor het afwijken van deze bouwregels ten onrechte niet is aangepast naar aanleiding van deze gewijzigde vaststelling.
5.1. Ingevolge artikel 14, lid 14.4 (Afwijken van de bouwregels), onder 14.4.3, van de regels van het vastgestelde plan, kunnen burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2.3 onder c, voor het overschrijden van de maximaal toegestane hoogte, met dien verstande dat dit noodzakelijk is voor het herstel van de molen in haar oorspronkelijke staat.
Ingevolge artikel 14, lid 14.2, onder 14.2.3, van de regels van het vastgestelde plan, voor zover van belang, gelden voor het bouwen van woningen in molens, aanvullend op dan wel in afwijking van het bepaalde in 14.2.2, tevens de volgende regels:
a. In afwijking van het bepaalde in 14.2.2 sub e mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan de bestaande situatie;
b. In afwijking van het bepaalde in 14.2.2 sub f mag de inhoud niet meer bedragen dan de bestaande situatie;
c. nieuwbouw van woningen in molens is niet toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw;
(…)
e. de hoogte mag niet meer bedragen dan de bestaande hoogte.
Ingevolge artikel 14, lid 14.4 (Afwijken van de bouwregels), onder 14.4.3, van de regels van het ontwerpplan, kunnen burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2.3 onder c, voor het overschrijden van de maximaal toegestane hoogte, met dien verstande dat dit noodzakelijk is voor het herstel van de molen in haar oorspronkelijke staat.
Ingevolge artikel 14, lid 14.2, onder 14.2.3, van de regels van het ontwerpplan, voor zover van belang, gelden voor het bouwen van woningen in molens, aanvullend op dan wel in afwijking van het bepaalde in 14.2.2, tevens de volgende regels:
(…)
c. de hoogte mag niet meer bedragen dan de bestaande hoogte.
5.2. Het vastgestelde plan geeft aan het college van burgemeester en wethouders niet de bevoegdheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bij het plan gestelde maximale maatvoering van woningen in molens mits dat noodzakelijk is voor het herstel van de molen in haar oorspronkelijke staat. De Afdeling stelt vast dat dit kennelijk niet door de raad is beoogd, maar slechts het gevolg is van het gewijzigd vaststellen van artikel 14, lid 14.2, onder 14.2.3, van de planregels en het ongewijzigd vaststellen van artikel 14, lid 14.4 (Afwijken van de bouwregels), onder 14.4.3, van de planregels. Ter zitting heeft de raad dit bevestigd.
Gelet hierop ziet de Afdeling in het aangevoerde aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid voor zover daarbij artikel 14, lid 14.4 (Afwijken van de bouwregels), onder 14.4.3, van de planregels is vastgesteld. Het beroep is ook in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient op dit punt wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. Het beroep is voor het overige ongegrond.
5.2.1. Ten behoeve van een definitieve beslechting van het geschil ziet de Afdeling voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zoals dit luidde ten tijde van belang, zelf in de zaak te voorzien. Daartoe zal de Afdeling bepalen dat artikel 14, lid 14.4 (Afwijken van de bouwregels), onder 14.4.3, van de planregels als volgt komt te luiden:
"Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2.3 onder a, b en/of e, voor het overschrijden van de maximaal toegestane hoogte en/of inhoud, met dien verstande dat:
a. dit noodzakelijk is voor het herstel van de molen in haar oorspronkelijke staat."
6. Uit het oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Het beroep van [appellant sub 2]
7. [appellant sub 2] betoogt dat een door de raad aangenomen amendement dat ertoe strekt om aan bepaalde gronden in het plangebied geen aanduiding "wro zone" toe te kennen, blijkens de verbeelding ten onrechte niet is verwerkt in het plan.
7.1. De raad heeft bij het bestreden besluit, voor zover thans van belang, besloten amendement 1 (kenmerk Z12.002337) aan te nemen. Volgens de toelichting bij dit amendement hebben tuinders en omwonenden in de week voor de behandeling van het ontwerpbestemmingsplan Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen in de commissie Ruimte op 9 oktober 2012 een gezamenlijk compromis gesloten voor de uitbreiding van de glastuinbouw aan de Herenweg te Moerkapelle, welk compromis is vertaald in het amendement.
Onderdeel B van dit amendement strekt ertoe dat verbeelding 2 bij het bestemmingsplan Tweemanspolder en polder de Wilde Veenen zodanig wordt gewijzigd dat er op vier gebieden de "wro zone - wijzigingsgebied 1" komt te liggen conform de tekening zoals bijgevoegd bij de overeenkomst. Daarnaast komt de "wro zone - wijzigingsgebied 1" ook over de locatie [locatie 3] te liggen, zo staat in het amendement.
7.2. Op de elektronische, juridisch bindende, verbeelding is niet de aanduiding "wro zone - wijzigingsgebied 1" opgenomen voor de door [appellant sub 2] aangeduide gronden. Anders dan [appellant sub 2] veronderstelt, is de verbeelding wel aangepast naar aanleiding van het door de raad aangenomen amendement.
8. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
9. De raad dient wat betreft [appellant sub 1] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Zuidplas van 30 oktober 2012, kenmerk R12.000115, voor zover daarbij:
a. de aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 6" is opgenomen in het plan;
b. artikel 14, lid 14.4 (Afwijken van de bouwregels), onder 14.4.3, van de planregels is vastgesteld;
III. bepaalt dat artikel 14, lid 14.4 (Afwijken van de bouwregels), onder 14.4.3, van de planregels als volgt komt te luiden:
"Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2.3 onder a, b en/of e, voor het overschrijden van de maximaal toegestane hoogte en/of inhoud, met dien verstande dat:
a. dit noodzakelijk is voor het herstel van de molen in haar oorspronkelijke staat.";
IV. bepaalt dat deze uitspraak wat betreft het onder III. gestelde in de plaats treedt van het onder II.b vermelde vernietigde deel van het besluit;
V. draagt de raad van de gemeente Rijswijk op om binnen 4 weken na de verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat deze uitspraak wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl, wat betreft de onder III. bedoelde, aan het plan toe te voegen, bepaling, en de onder II.a. bedoelde, uit het plan te verwijderen, aanduiding;
VI. verklaart het beroep van [appellant sub 2A], handelend onder de naam [appellante sub 2B], en [appellant sub 2C] geheel, en het beroep van [appellant sub 1] en anderen voor het overige, ongegrond;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Zuidplas tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Zuidplas aan [appellant sub 1] en anderen het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro), met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Steenbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013
528.