201300365/1/A4.
Datum uitspraak: 14 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Westerhoven, gemeente Bergeijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 november 2012 in zaak nr. 12/2535 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2012 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning eerste fase verleend voor een geitenhouderij op het perceel [locatie] te Westerhoven.
Bij uitspraak van 29 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2013, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door drs. M. van den Hurk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. F.H. Damen, advocaat te Tilburg, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
Ingevolge artikel 3:15, eerste lid, kunnen belanghebbenden bij het bestuursorgaan schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
Ingevolge artikel 3:16, eerste lid, bedraagt de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen zes weken.
Ingevolge het tweede lid vangt de termijn aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.
Ingevolge het derde lid is artikel 6:9 op schriftelijk naar voren gebrachte zienswijzen van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:13 kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
2. Bij besluit van 28 juni 2012 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend krachtens artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor een geitenhouderij op het perceel [locatie] te Westerhoven. Het ontwerp van dit besluit is op 29 maart 2012 ter inzage gelegd, zodat de termijn voor het indienen van zienswijzen op 9 mei 2012 is geëindigd.
3. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellant] op 11 mei 2012 en derhalve na afloop van de termijn een zienswijze naar voren heeft gebracht, terwijl niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan dit verzuim verschoonbaar is.
4. [appellant] acht dit oordeel van de rechtbank onjuist. Hij betoogt dat de rechtbank onvoldoende waarde heeft gehecht aan de door hem ingebrachte getuigenverklaring van [persoon]. Volgens die verklaring heeft [persoon] gezien dat [appellant] de zienswijze op 9 mei 2012 en derhalve tijdig in de brievenbus van de gemeente heeft gedeponeerd. Ten onrechte heeft de rechtbank, zonder verdere motivering, doorslaggevende betekenis toegekend aan de verklaring van een medewerker van de postkamer van de gemeente, inhoudende dat de brievenbus iedere ochtend wordt geleegd en op binnengekomen post een ontvangststempel wordt gezet. Volgens [appellant] wordt deze verklaring door andere medewerkers van de gemeente tegengesproken.
4.1. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2006, in zaak nr. 200508888/1 overwogen dat, wanneer zienswijzen in de brievenbus van het gemeentehuis worden gedeponeerd, ervan uit wordt gegaan dat de zienswijzen zijn binnengekomen op de datum die is vermeld op het stempel dat er bij binnenkomst op is geplaatst, tenzij de aanbieder aannemelijk maakt dat de zienswijzen niettemin tijdig zijn ingediend.
Volgens het daarop geplaatste stempel is de zienswijze van [appellant] op 11 mei 2012 binnengekomen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn zienswijze niet op die datum, maar op 9 mei 2012, en dus tijdig, heeft ingediend. De verklaring van [persoon], inhoudende dat hij [appellant] op 9 mei 2012 heeft vergezeld naar het gemeentehuis om de zienswijze daar na sluitingstijd in de brievenbus te doen, heeft de rechtbank daarvoor terecht onvoldoende geacht. Nu [persoon] zich in dezelfde situatie bevindt als [appellant], in die zin dat ook hij stelt dat hij op 9 mei 2012 een zienswijze in de brievenbus van de gemeente heeft gedeponeerd, hoewel daarop een stempel is geplaatst met de datum 11 mei 2012, komt aan die verklaring niet de betekenis toe die [appellant] daaraan gehecht wil zien.
De enkele stelling van [appellant] dat de verklaring van de medewerker van de postkamer onjuist is, omdat de inhoud van die verklaring wordt tegengesproken door andere medewerkers van de gemeente, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat hij deze stelling niet met concrete gegevens heeft onderbouwd.
Het betoog faalt
5. [appellant] betoogt dat door uitlatingen van een ambtenaar van de gemeente bij hem het vertrouwen is gewekt dat hij zich over de vergunningaanvraag niet druk hoefde te maken, omdat deze wederom ter inzage zou worden gelegd en hij daartegen in de tweede fase alsnog zijn zienswijzen naar voren zou kunnen brengen. Daarom is de termijnoverschrijding verschoonbaar, aldus [appellant].
5.1. [appellant] heeft niet aan de hand van concrete gegevens aannemelijk gemaakt dat een ambtenaar van de gemeente de gestelde mededelingen heeft gedaan. Het betoog faalt reeds hierom.
6. [appellant] betoogt dat het ontwerp-besluit nooit ter inzage had mogen worden gelegd, omdat vanwege gevaar voor de volksgezondheid voor geitenstallen een bouwstop geldt.
6.1. Ter beoordeling ligt de aangevallen uitspraak voor, waarbij de rechtbank het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het te laat naar voren brengen van zienswijzen. Nu deze beroepsgrond zich niet richt tegen het oordeel van de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk is, kan hij reeds hierom niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013
457-784.