ECLI:NL:RVS:2013:757

Raad van State

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
201211971/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om Nederlanderschap op basis van bewijsnood en identiteit

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 augustus 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante], die samen met haar minderjarige kinderen het verzoek had ingediend om het Nederlanderschap te verkrijgen. Het verzoek was eerder door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties afgewezen op 15 maart 2011, omdat de minister de identiteit en nationaliteit van [appellante] niet kon vaststellen. Dit besluit werd bevestigd door de rechtbank Amsterdam op 14 november 2012, die het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 25 juli 2013, waarbij [appellante] werd vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N.C. Blomjous en de staatssecretaris door mr. M.M. van Asperen. De Raad overwoog dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellante] niet in bewijsnood verkeert. [appellante] had geen gelegaliseerde geboorteakte of geldig buitenlands paspoort overgelegd, wat essentieel is voor de vaststelling van haar identiteit en nationaliteit.

[appellante] voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij niet in bewijsnood verkeert, omdat de registers van de burgerlijke stand in Ethiopië niet bestaan. De rechtbank had echter vastgesteld dat het niet onmogelijk is om documenten te verkrijgen, en dat [appellante] niet had aangetoond dat zij geen laissez passer kon verkrijgen van de Ethiopische autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht geen aanleiding had gezien om van [appellante] te vergen dat zij naar Ethiopië afreisde voor de benodigde documenten.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [appellante] zich onvoldoende had ingespannen om de gevraagde documenten te verkrijgen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201211971/1/V6.
Datum uitspraak: 14 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], mede voor haar minderjarige kinderen, wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 november 2012 in zaak nr. 11/5980 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties.
Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2011 heeft de minister het verzoek van [appellante] om haar het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek), afgewezen.
Bij besluit van 9 november 2011 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 november 2012 heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. N.C. Blomjous, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit.
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de staatssecretaris, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zonodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN (hierna: de Handleiding) moet een verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) overleggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit dient niet alleen te geschieden in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Indien de verzoeker houder van een regulier verblijfsrecht is (dit is alles dat niet een verblijfsrecht asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd is), geldt dit vereiste niet indien hij met ‘staatloos’ in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: de GBA) is opgenomen. Met ingang van 1 mei 2009 geldt ook voor houders van een regulier verblijfsrecht - die bij de verlening en/of verlenging daarvan door de Immigratie- en Naturalisatiedienst zijn vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument - dat zij dit document in beginsel moeten overleggen, tenzij de hier bedoelde verzoeker op onderstaand beschreven wijze aantoont dat de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is hem niet in het bezit kunnen stellen van een geldig buitenlands reisdocument.
Volgens de Handleiding stelt de staatssecretaris van het vereiste van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument vrij de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dit document over te leggen. In bewijsnood is een verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin die autoriteiten gemotiveerd aangeven waarom zij de desbetreffende verzoeker niet in het bezit kunnen stellen van een geldig buitenlands reisdocument. Indien een verzoeker voormelde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan ter verkrijging van geldig buitenlands reisdocument.
Voorts moet een verzoeker volgens de Handleiding in beginsel buitenlandse akten van de burgerlijke stand overleggen, waaronder een buitenlandse geboorteakte. De staatssecretaris stelt van dit vereiste vrij de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is deze documenten over te leggen. Bewijsnood zal zich volgens de Handleiding met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan of onvolledig zijn en wanneer de verzoeker in het land in kwestie geen stukken kan verkrijgen wegens de op dat moment bestaande politieke situatie.
3. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen omdat hij de identiteit en nationaliteit van [appellante] niet kan vaststellen. Niet in geschil is dat [appellante] bij het verzoek geen gelegaliseerde geboorteakte en geen geldig buitenlands paspoort heeft overgelegd.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zij niet in bewijsnood verkeert. Zij voert daartoe aan dat niet in geschil is dat registers van de burgerlijke stand in Ethiopië niet bestaan. De rechtbank heeft volgens [appellante] voorts niet onderkend dat de staatssecretaris niet van haar mag vergen dat zij naar Ethiopië afreist ter verkrijging van de gevraagde documenten, omdat zij slechts beschikt over een vreemdelingenpaspoort, geen laissez passer kan verkrijgen van de Ethiopische autoriteiten en alleenstaande moeder is van schoolgaande kinderen. De staatssecretaris mag evenmin van haar vergen dat zij een in Ethiopië gevestigde derde inschakelt, nu zij sinds 1994 in Nederland woont en geen contacten meer heeft in Ethiopië, aldus [appellante]. Voorts heeft de rechtbank weliswaar terecht overwogen dat de Ethiopische autoriteiten - behalve een originele geboorteakte - ook andere brondocumenten accepteren als bewijs voor haar nationaliteit, maar de rechtbank is er ten onrechte aan voorbijgegaan dat zij dergelijke documenten niet kan verkrijgen omdat zij in bewijsnood verkeert, aldus [appellante].
4.1. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Ethiopië van december 2010 (hierna: het ambtsbericht) blijkt dat Ethiopië geen centrale administratie heeft die vergelijkbaar is met bijvoorbeeld de GBA en dat afgifte van documenten niet wettelijk is geregeld, maar voorts overwogen dat uit het ambtsbericht blijkt dat het niet onmogelijk is om documenten te verkrijgen. De rechtbank heeft daartoe in aanmerking genomen dat volgens het ambtsbericht de laagste administratieve eenheden in Ethiopië verantwoordelijk zijn voor registratie van personen en afgifte van het basisdocument, de zogeheten kebele-identiteitskaart. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft [appellante] niet gestaafd dat zij via die weg geen documenten kan verkrijgen.
[appellante] heeft evenmin gestaafd dat zij geen laissez passer kan verkrijgen van de Ethiopische autoriteiten. Verder heeft de rechtbank terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2012 in zaak nr. 201109998/1/V6), overwogen dat de staatssecretaris in de omstandigheden dat [appellante] een alleenstaande moeder is met twee minderjarige kinderen, geen geld heeft en geen contacten heeft in Ethiopië, terecht geen aanleiding heeft gezien om van haar niet te verwachten dat zij naar Ethiopië afreist ter verkrijging van de gevraagde documenten of daartoe een - professionele - derde inschakelt. Dat voormelde uitspraak ziet op een uit Irak afkomstige naturalisandus en - zoals [appellante] stelt - gelet op de bestaande registratie van burgers in Irak niet op haar situatie van toepassing is, leidt niet tot een ander oordeel, nu de afkomst van een naturalisandus niet relevant is voor de beantwoording van de vraag of persoonlijke omstandigheden, zoals door [appellante] aangevoerd, de staatssecretaris ertoe nopen op dit punt af te wijken van zijn beleid.
Gelet op het vorenstaande en nu de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellante] zich onvoldoende heeft ingespannen om de gevraagde documenten te verkrijgen, treft het beroep op bewijsnood geen doel.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Oei
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013
670.