201211778/1/A1.
Datum uitspraak: 14 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 november 2012 in zaak nr. 12/62 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2011 heeft het college geweigerd de maatschap omgevingsvergunning te verlenen voor het dempen van een sloot op het perceel [locatie] te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 7 november 2012 heeft de rechtbank het door de maatschap daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het door haar vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
De maatschap heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2013, waar het college, vertegenwoordigd door M. van Braam, A. Polak en C. Rodenburg, allen werkzaam in dienst van de gemeente, en de maatschap, vertegenwoordigd door mr. F.J.H. Krumpelman, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het college betoogt dat de rechtbank, door een vergunning van rechtswege aan te nemen, heeft miskend dat de aanvraag om omgevingsvergunning voor het dempen van de sloot niet aan de in artikel 11, zevende lid, van de planvoorschriften voor vergunningverlening gestelde eisen voldoet. Daartoe verwijst het naar een advies van Landschapsbeheer Zuid-Holland dat door demping van de sloot onevenredige schade aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden zal optreden. Zij heeft miskend dat, nu het dempen van de sloot ingevolge het vijfde lid verboden is, behoudens toestemming, de aanvraag een activiteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) betreft, waarvoor alleen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3˚, omgevingsvergunning kan worden verleend en de uitgebreide voorbereidingsprocedure daarop van toepassing is.
1.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald (hierna: het aanleggen).
Ingevolge artikel 2.11, eerste lid, wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, geweigerd, indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening zijn gesteld.
Ingevolge het tweede lid, zoals dat ten tijde van belang luidde, kan een omgevingsvergunning in afwijking van het eerste lid worden verleend, indien dat door toepassing van artikel 2.12 mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1˚ met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2˚ in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3˚ indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a, beslist het bevoegd gezag binnen acht weken na de datum ervan op de aanvraag om een omgevingsvergunning. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
Ingevolge het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag van toepassing.
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3˚, of artikel 2.12, tweede lid.