ECLI:NL:RVS:2013:748

Raad van State

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
201300514/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedeisende bestuursdwang wegens overtreding van de Afvalstoffenverordening door appellante

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 augustus 2013 uitspraak gedaan over de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 3 september 2012 een huisvuilzak met huishoudelijke afvalstoffen aangetroffen, die volgens hen toebehoorde aan appellante. De huisvuilzak was in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aangeboden. Het college stelde dat de kosten van de bestuursdwang, in totaal € 119,00, voor rekening van appellante kwamen. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 8 januari 2013. Hierop heeft appellante beroep ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 1 augustus 2013 heeft het college zich verdedigd, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman. Appellante betoogde dat zij de overtreding niet had begaan en dat de kosten van bestuursdwang niet op haar verhaald konden worden. Zij voerde aan dat haar post regelmatig verkeerd bezorgd werd en dat het poststuk met haar naam en adres in het afval van anderen terecht kon zijn gekomen. De Raad van State overwoog dat, volgens vaste jurisprudentie, degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt, als overtreder kan worden aangemerkt. In dit geval was de huisvuilzak met daarin een poststuk met haar gegevens aangetroffen, wat leidde tot de conclusie dat appellante de overtreder was.

De Raad van State oordeelde dat appellante niet voldoende had onderbouwd dat de post verkeerd was bezorgd en dat er geen feiten waren die erop wezen dat het college haar ten onrechte als overtreder had aangemerkt. De Raad van State verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het college om de kosten van de bestuursdwang op appellante te verhalen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201300514/1/A4.
Datum uitspraak: 14 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2012 heeft het college zijn beslissing om op 3 september 2012 spoedeisende bestuursdwang jegens [appellante] toe te passen wegens het door [appellante] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: het Uitvoeringsbesluit) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 119,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 8 januari 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit is het aanbieden van inzamelmiddelen toegestaan vanaf 22.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot 7.45 uur op de dag van inzameling zelf.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met huishoudelijke afvalstoffen die op 3 september 2012 is aangetroffen ter hoogte van de [locatie] te Den Haag. Omdat in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met daarop de naam- en adresgegevens van [appellante], stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van haar afkomstig is en dat zij, nu niet is gebleken dat zij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden, deze in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening in samenhang gelezen met artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellante] betoogt dat zij de overtreding niet heeft begaan, zodat de kosten van bestuursdwang niet op haar kunnen worden verhaald. [appellante] voert aan dat haar post regelmatig verkeerd wordt bezorgd en dat het poststuk met daarop haar naam- en adresgegevens in het afval van anderen terecht kan zijn gekomen. Hierbij wijst [appellante] er op dat omwonenden regelmatig huishoudelijke afvalstoffen verkeerd ter inzameling aanbieden. Voorts betoogt [appellante] dat het door het college gehanteerde uitgangspunt dat in de regel van een correcte aflevering van poststukken mag worden uitgegaan in dit geval niet geldt. Hiertoe stelt [appellante] dat als het gaat om postbezorging bij portiekwoningen, zoals in haar geval, niet zonder meer van een correcte bezorging mag worden uitgegaan.
4. Naar vaste jurisprudentie is overtreder degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden.
Vaststaat dat op maandag 3 september 2012 om 9.45 uur ter hoogte van de [locatie] te Den Haag een huisvuilzak is aangetroffen met daarin een poststuk met naam- en adresgegevens van [appellante]. De huisvuilzak kan derhalve tot haar worden herleid. De stelling van [appellante] dat haar post regelmatig verkeerd wordt bezorgd en een poststuk met haar naam- en adresgegevens in het afval van anderen terecht kan zijn gekomen, heeft zij niet onderbouwd, en leidt niet tot het oordeel dat het in de huisvuilzak aangetroffen poststuk op een ander adres dan het hare is bezorgd. De omstandigheid dat het gaat om portiekwoningen maakt dit niet anders. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, zijn dan ook geen feiten en omstandigheden gelegen die aanleiding geven tot het oordeel dat het college haar ten onrechte als overtreder van artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening in samenhang gelezen met artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit heeft aangemerkt.
Gelet op het vorenstaande, heeft het college terecht het besluit spoedeisende bestuursdwang jegens [appellante] toe te passen en de kosten van de bestuursdwang op haar te verhalen in bezwaar gehandhaafd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013
163-792.