ECLI:NL:RVS:2013:747

Raad van State

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
201301193/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedeisende bestuursdwang wegens overtreding van de Afvalstoffenverordening 2010

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 10 september 2012 spoedeisende bestuursdwang toegepast wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door [appellante]. Het college heeft op 25 september 2012 zijn beslissing schriftelijk vastgelegd, waarbij het de kosten van de bestuursdwang, in totaal € 119,00, voor rekening van [appellante] heeft gesteld. Op 16 januari 2013 verklaarde het college het bezwaar van [appellante] ongegrond, waarna zij beroep instelde tegen dit besluit.

De zaak werd behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die op 1 augustus 2013 de zitting hield. Het college werd vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman. De Afdeling overwoog dat volgens artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening het college kan aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen plaatsvindt. Artikel 9, eerste lid, verbiedt de gebruiker van een perceel om afvalstoffen anders aan te bieden dan via de aangewezen inzamelvoorziening.

De bestuursdwang bestond uit het verwijderen van een doos met huishoudelijke afvalstoffen die op 10 september 2012 was aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer. De doos bevatte een poststuk met de postcode en het huisnummer van [appellante], wat het college deed concluderen dat de doos van haar afkomstig was. [appellante] betoogde dat zij de overtreding niet had begaan, maar de Afdeling oordeelde dat er geen feiten waren die haar stelling onderbouwden. De Afdeling concludeerde dat het college terecht de bestuursdwang had toegepast en de kosten op [appellante] had verhaald. Het beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201301193/1/A4.
Datum uitspraak: 14 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2012 heeft het college zijn beslissing om op 10 september 2012 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het door [appellante] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 119,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 16 januari 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos met huishoudelijke afvalstoffen die op 10 september 2012 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van de [locatie] te Den Haag. Omdat in de doos een poststuk is aangetroffen met daarop de postcode en het huisnummer van de woning van [appellante], stelt het college zich op het standpunt dat de doos van haar afkomstig is en dat zij, nu niet is gebleken dat zij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden, deze in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellante] betoogt dat zij de overtreding niet heeft begaan, zodat de kosten van bestuursdwang niet op haar kunnen worden verhaald. Zij voert aan dat de in de doos aangetroffen poststuk met daarop de postcode en het huisnummer van haar woning niet aantoont dat de doos met huishoudelijke afvalstoffen van haar afkomstig is.
4. Naar vaste jurisprudentie is overtreder degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Vaststaat dat op 10 september 2012 naast een ORAC ter hoogte van de [locatie] te Den Haag een doos is aangetroffen met daarin een poststuk met daarop de postcode en het huisnummer van de woning van [appellante]. De doos kan derhalve tot haar worden herleid. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, zijn geen feiten en omstandigheden gelegen die aanleiding geven tot het oordeel dat het college haar ten onrechte als overtreder van artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening heeft aangemerkt.
Gelet op het vorenstaande, heeft het college terecht het besluit spoedeisende bestuursdwang jegens [appellante] toe te passen en de kosten van de bestuursdwang op haar te verhalen in bezwaar gehandhaafd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013
163-792.