ECLI:NL:RVS:2013:744

Raad van State

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
201211247/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in vervoerskosten voor leerlingen met speciale behoeften

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die op 23 oktober 2012 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [Appellant] had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere, dat op 29 september 2011 een tegemoetkoming in de kosten van het vervoer van zijn zoon naar een school voor voortgezet speciaal onderwijs had toegekend voor de periode van 29 oktober 2011 tot 31 juli 2012. Het college had het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard bij besluit van 22 maart 2012, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank oordeelde dat het college het advies van Argonaut, een adviesbureau, aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. [Appellant] betoogde dat het advies onzorgvuldig was en dat de verklaring van de kinderarts N.J. van den Berg niet was meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelde echter dat het college voldoende had gemotiveerd waarom het advies van Argonaut zwaarder woog dan de verklaring van Van den Berg.

In hoger beroep heeft [appellant] opnieuw betoogd dat zijn zoon niet in staat is om met het openbaar vervoer te reizen, maar de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het college het advies van Argonaut op objectieve en onpartijdige wijze had verkregen en dat er geen concrete aanknopingspunten waren voor twijfel aan de juistheid van dit advies. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college het advies aan zijn besluitvorming mocht ten grondslag leggen.

De Raad van State bevestigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201211247/1/A2.
Datum uitspraak: 14 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Almere,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 oktober 2012 in zaak nr. 12/778 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Almere.
Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2011 heeft het college [appellant] een tegemoetkoming toegekend in de kosten van het vervoer van zijn [zoon] naar en van [school], een school voor voortgezet speciaal onderwijs, voor de periode van 29 oktober 2011 tot 31 juli 2012.
Bij besluit van 22 maart 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2013, waar het college, vertegenwoordigd door S.S.S.P. Bhola, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Almere (hierna: de Verordening) kent het college aan de ouders van de in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag een vervoervoorziening ten behoeve van het schoolbezoek toe met inachtneming van het bepaalde in deze verordening.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, verstrekt het college aan de ouders van de leerling die een school voor voortgezet speciaal onderwijs bezoekt, bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer indien de leerling een school voor speciaal onderwijs bezoekt en de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school 6,0 km of meer bedraagt.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, bekostigt het college, indien aanspraak bestaat op een in artikel 15 bedoelde vergoeding, tevens de daarin bedoelde kosten ten behoeve van een begeleider, indien door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling, gelet op zijn lichamelijke, verstandelijke of zintuigelijke handicap of leeftijd, niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken.
2. [appellant] heeft het college bij een op 27 mei 2011 bij het college ingekomen aanvraagformulier verzocht om een tegemoetkoming in de vervoerskosten van het schoolbezoek van [zoon] van de ouderlijke woning naar [school]. Ter motivering van het verzoek is op het aanvraagformulier kenbaar gemaakt dat [zoon] het syndroom van Down heeft.
Op 27 juli 2011 heeft Y.M. de Weerd, als arts werkzaam bij Argonaut Advies (hierna: Argonaut), op verzoek van het college advies uitgebracht over het verzoek van [appellant].
Na telefonisch overleg met een ambtenaar van de gemeente Almere die is belast met de afhandeling van aanvragen leerlingenvervoer heeft [appellant] een tweede verzoek ingediend, ditmaal met een bijgevoegde verklaring van N.J. van den Berg, kinderarts.
Bij besluit van 29 september 2011 heeft het college een tegemoetkoming toegekend in de kosten van openbaar vervoer binnen Almere met begeleiding. Bij het nemen van dit besluit is het college uitgegaan van het advies van Argonaut.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bezwaar gemaakt, omdat volgens hem de verklaring van Van den Berg niet bij de beoordeling van het verzoek is betrokken. Deze verklaring is volgens [appellant] relevant, omdat hieruit blijkt dat [zoon] behalve het syndroom van Down ook aanvullende beperkingen heeft en deze beperkingen maken dat [zoon] niet in staat is om met het openbaar vervoer te reizen.
Tijdens de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie heeft [appellant] een aangevulde verklaring van Van den Berg overgelegd.
Bij brief van 27 januari 2012 heeft L. ten Hove, als verzekeringsarts werkzaam bij Argonaut, gereageerd op de verklaring van Van den Berg.
Bij besluit van 22 maart 2012 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar, onder verwijzing naar het door de bezwaarschriftencommissie uitgebracht advies, ongegrond verklaard. De commissie heeft zowel het advies van Argonaut als de verklaring van Van den Berg en de reactie van Argonaut hierop in haar advies betrokken.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het college het advies en de reactie van Argonaut aan het besluit van 22 maart 2012 ten grondslag heeft mogen leggen. Volgens [appellant] is dit advies op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen. Hiertoe voert hij aan dat het door De Weerd verrichte onderzoek heeft plaatsgevonden in een zeer rustige ruimte in aanwezigheid van de moeder van [zoon]. Deze situatie is op geen enkele manier vergelijkbaar met het reizen met het openbaar vervoer. Daarbij bestond het onderzoek blijkens het advies slechts uit een observatie en zijn geen medische gegevens opgevraagd. Verder bleek De Weerd geen specifieke kennis van het syndroom van Down te hebben. Zo wist hij niet dat veel mensen met dit syndroom oogafwijkingen hebben. Volgens [appellant] had dit voor De Weerd aanleiding moeten zijn contact op te nemen met Van den Berg. Uit diens verklaring blijkt dat [zoon] als gevolg van zijn beperkingen niet in staat is om van het openbaar vervoer gebruik te maken, ook niet onder begeleiding. Aangezien de door De Weerd en Van den Berg opgestelde stukken elkaar tegenspreken, had het college uitgebreider dan het heeft gedaan moeten motiveren waarom het aan het advies van Argonaut een groter gewicht toekent dan aan de verklaring van Van den Berg. Nu het dat niet gedaan heeft, komt het besluit van 22 maart 2012 reeds daarom voor vernietiging in aanmerking, aldus [appellant].
3.1. Indien uit een advies van een door een bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om een tegemoetkoming in de vervoerskosten van schoolbezoek van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
Het advies van Argonaut biedt op de wijze, als hiervoor bedoeld, inzicht in de feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat [appellant] in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de kosten van openbaar vervoer binnen Almere met begeleiding. Dat De Weerd zijn onderzoek heeft verricht in een rustige ruimte in aanwezigheid van de moeder van [zoon] maakt niet dat het onzorgvuldig is uitgevoerd, zoals de rechtbank met juistheid en op goede gronden heeft geoordeeld.
Van den Berg heeft verklaard dat [zoon] "bekend [is] met het syndroom van Down waarbij visus en gehoorstoornissen bestaan". Anders dan [appellant] stelt, blijkt uit deze verklaring niet dat [zoon] als gevolg van zijn beperkingen niet in staat is om van het openbaar vervoer gebruik te maken. Nu De Weerd ook heeft geconstateerd dat [zoon] last heeft van een oog- en een ooraandoening, kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn stelling dat het advies van Argonaut en de verklaring Van den Berg elkaar tegenspreken. Dat De Weerd geen specifieke kennis van het syndroom van Down heeft, zoals [appellant] stelt, brengt niet met zich dat het door Argonaut uitgebrachte advies gebrekkig is, aangezien De Weerd wel de aanwezigheid van voor mensen met het downsyndroom specifieke aandoeningen heeft geconstateerd.
In hoger beroep heeft [appellant] een rapport van M.L.J. van As, GZ-psycholoog en kinder- en jeugdpsycholoog, en E.T.M. Ganzevles, psychodiagnostisch medewerker, beiden werkzaam bij het Nederlands Instituut van Psychologen, overgelegd. Hierin wordt geconcludeerd dat [zoon] niet in staat is onder begeleiding met het openbaar vervoer te reizen. Argonaut heeft hierop op verzoek van het college op 13 mei 2013 gereageerd. Mede gelet hierop biedt het in hoger beroep overgelegde rapport geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies van Argonaut.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het college het advies van Argonaut aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank, door te overwegen dat de wijziging van de Verordening er de oorzaak van is dat [zoon], anders dan voorheen, thans niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming voor vervoer met een taxibusje, eraan is voorbijgegaan dat de voorwaarden om voor een dergelijke tegemoetkoming in aanmerking te komen niet zijn gewijzigd. Nu de medische situatie van [zoon] niet is verbeterd, was het college gehouden uitvoeriger dan het heeft gedaan te motiveren, waarom het ervoor heeft gekozen geen tegemoetkoming voor vervoer met een taxibusje toe te kennen, aldus [appellant].
4.1. Het betoog van [appellant] berust op verkeerde lezing van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft onder 3.6 overwogen dat het college ter zitting heeft uitgelegd dat als gevolg van een voorgenomen bezuiniging op het leerlingenvervoer de Verordening is gewijzigd en dat daarnaast de leerlingen die gebruik maakten van het door de gemeente aangeboden aangepast vervoer, het taxivervoer, opnieuw zijn onderzocht. Dit heeft er in het geval van [zoon] toe geleid dat aangepast taxivervoer niet strikt noodzakelijk werd geacht. Anders dan [appellant] stelt, volgt uit het vorenstaande niet dat de wijziging van de Verordening, maar de nieuwe beoordeling van de situatie van [zoon], zoals uitgevoerd door Argonaut, ertoe heeft geleid dat aangepast taxivervoer niet strikt noodzakelijk werd geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college dit oordeel bij het besluit van 22 maart 2012 voldoende gemotiveerd.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013
85-735.