ECLI:NL:RVS:2013:740

Raad van State

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
201210694/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen inzake handhaving erfafscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen, dat op 19 juli 2011 had geweigerd handhavend op te treden tegen een erfafscheiding geplaatst door [appellante sub 1] aan de [locatie] te Enspijk. De rechtbank Arnhem had op 16 oktober 2012 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het besluit van 20 december 2011 vernietigd, waarin het college het bezwaar van [wederpartij] gegrond had verklaard. Het college had in dat besluit geweigerd om handhavend op te treden tegen de onoverdekte opslag van auto’s op de percelen die in strijd waren met het bestemmingsplan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 juni 2013 ter zitting behandeld. [appellante sub 1] en het college waren vertegenwoordigd door hun gemachtigden, terwijl [wederpartij] ook aanwezig was met zijn advocaat. De Afdeling overweegt dat de hoger beroepen ongegrond zijn, maar dat het besluit van 13 december 2012 van het college niet zorgvuldig is voorbereid. Het college had niet voldoende aangetoond dat het gebruik van de percelen voor onoverdekte opslag van auto’s reeds op de peildatum van 28 november 1986 plaatsvond.

De Afdeling vernietigt het besluit van 13 december 2012 en oordeelt dat het college opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] moet beslissen. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [wederpartij]. De uitspraak bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevochten.

Uitspraak

201210694/1/A1.
Datum uitspraak: 14 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellante sub 1], gevestigd te Enspijk, gemeente Geldermalsen,
2. het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 oktober 2012 in zaak nr. 12/607 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Enspijk, gemeente Geldermalsen,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2011 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen de geplaatste erfafscheiding bij [appellante sub 1] aan de [locatie] te Enspijk.
Bij besluit van 20 december 2011 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 19 juli 2011 gewijzigd door ook het verzoek van [wederpartij] om handhavend op te treden tegen het gebruik van de percelen, kadastraal bekend gemeente Deil, sectie M, nummers 242, 243, 244 en 313, (hierna: de percelen) voor de stalling van auto’s ten behoeve van de bedrijfsvoering van [appellante sub 1] af te wijzen.
Bij uitspraak van 16 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 20 december 2011 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante sub 1] en het college hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 13 december 2012 heeft het college nogmaals het door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en geweigerd om tegen de onoverdekte opslag van de auto’s op de percelen handhavend op te treden.
[wederpartij] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2013, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan mr. K.D.C. Schemkes, advocaat te Tiel, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Theunissen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [wederpartij], bijgestaan door mr. V.A.C.M. Vonk, gehoord.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing is.
De hoger beroepen
2. [wederpartij] stelt dat [appellante sub 1] en het college bij de beoordeling van hun hoger beroep geen procesbelang hebben, omdat intussen het besluit van 13 december 2012 is genomen. Dit standpunt kan niet worden gevolgd. Indien hun hoger beroepen gegrond zijn en de aangevallen uitspraak wordt vernietigd, komt de grondslag aan het ter uitvoering van die uitspraak genomen besluit van 13 december 2012 te ontvallen.
3. [appellante sub 1] en het college betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dat ten tijde van het van kracht worden van het voorheen geldende bestemmingsplan "Enspijk 1984" onoverdekte opslag van auto’s op de percelen plaatsvond, waardoor niet vaststaat dat op dit gebruik het overgangsrecht van dat bestemmingsplan en het daarop volgende bestemmingsplan "Enspijk 2009" van toepassing is.
3.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Enspijk 2009" rust op het perceel de bestemming "Wonen - Dorpsbebouwing beeldbepalend I".
Ingevolge artikel 26.2.1 van de planregels mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge artikel 26.2.2 is het verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 26.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Ingevolge artikel 26.2.3 is, indien het gebruik, bedoeld in 26.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Ingevolge artikel 26.2.4 is het bepaalde in 26.2.1 niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Enspijk 1984" rust op gedeelten van de percelen de bestemming "Gemengde bebouwing".
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden opstallen - of delen daarvan - en gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
Ingevolge het tweede lid is het bepaalde in het eerste lid van dit artikel niet van toepassing op:
a. gebruik van opstallen - of delen daarvan - en grond strijdig met de bestemming aan de grond gegeven in het plan, voor zover dit gebruik reeds plaatsvond ten tijde van het van kracht worden van het plan, zolang in de aard van dat gebruik geen wijziging wordt aangebracht;
b. een gewijzigd gebruik van opstallen - of delen daarvan - en grond, anders dan ten tijde van het van kracht worden van het plan, indien dit gewijzigde gebruik minder strijdig zal zijn met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
3.2. Niet in geschil is dat de onoverdekte opslag van auto’s op de percelen in strijd is met de bestemming "Wonen - Dorpsbebouwing beeldbepalend I" als bedoeld in het bestemmingsplan "Enspijk 2009" en de bestemming "Gemengde bebouwing" als bedoeld in het bestemmingsplan "Enspijk 1984".
3.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college aan het besluit van 20 december 2011 geen gegevens ten grondslag heeft gelegd die aannemelijk maken dat het gebruik van de percelen voor onoverdekte opslag van auto’s reeds op de peildatum van 28 november 1986, waarop het bestemmingsplan "Enspijk 1984" rechtskracht heeft verkregen, plaatsvond. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in zoverre in dat besluit niet heeft kunnen weigeren om tegen dat gebruik handhavend op te treden.
Het betoog faalt.
4. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
Het besluit van 13 december 2012
5. [wederpartij] betoogt dat het besluit van 13 december 2012 van het college niet ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voorwerp van dit geding kan zijn omdat het besluit van 13 december 2012 genomen is ter vervanging van het besluit van 20 december 2011 dat bij de aangevallen uitspraak is vernietigd en het nieuwe besluit voor hem niet kenbaar was.
5.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2000 (in zaak nr. H01.99.0462/1; AB 2000, 170) wordt overwogen dat gelet op artikel 6:24 van de Awb onder een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb ook moet worden verstaan een nieuw besluit op bezwaar, dat wordt genomen terwijl hoger beroep aanhangig is tegen de uitspraak waarbij het oorspronkelijke besluit op bezwaar is vernietigd. Het nieuwe besluit moet derhalve worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid. Nu het besluit van 13 december 2012 niet volledig aan het bezwaar van [wederpartij] tegemoet komt, is van rechtswege beroep van [wederpartij] tegen dit besluit ontstaan, zodat er op grond van artikel 6:19, eerste lid, aanleiding is dit in dit geding te betrekken.
De stelling van [wederpartij] dat het nieuwe besluit voor hem niet kenbaar was, faalt nu de Afdeling hem reeds bij brief van 10 januari 2013 bericht dat het besluit van 13 december 2012 in beginsel in het hoger beroep zal worden betrokken.
Het betoog faalt.
6. [wederpartij] betoogt dat het college in het besluit van 13 december 2012 aan de toepasselijkheid van het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan "Enspijk 2009" niet alsnog ten grondslag mocht leggen dat het illegale gebruik van de percelen reeds plaatsvond voor de peildatum van 28 november 1986, waardoor op dat gebruik het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan "Enspijk 1984" van toepassing is. Voorts voert hij aan dat het college met enkele ongedateerde luchtfoto’s en verklaringen ook niet heeft aangetoond dat het bestreden gebruik op die peildatum reeds plaatsvond op de percelen, laat staan in de huidige omvang. In dat kader wijst hij onder meer op een brief van 24 oktober 2000 van het college aan [appellante sub 1], waarin is vermeld dat het garagebedrijf met name door de toename van de handelsvoorraad in de loop ter tijd een behoorlijke groei heeft doorgemaakt. Voorts betoogt [wederpartij] dat het college ten onrechte in het besluit van 13 december 2012 niet heeft beslist op het verzoek om handhavend op te treden ten aanzien van het gebruik van het perceel kadastraal bekend gemeente Deil, sectie M, nr. 313, voor de onoverdekte opslag van auto’s.
6.1. In het besluit van 13 december 2012 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het gebruik van de percelen voor de onoverdekte opslag van auto’s voor het autobedrijf reeds plaatsvond voor het van kracht worden van het bestemmingsplan "Enspijk 1984" op 28 november 1986 en onder het overgangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan, derhalve ook onder het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan, mag worden voortgezet. Uit luchtfoto’s uit 1976 en 1983 volgt volgens het college dat op de percelen destijds meer dan 250 m2 voor de onoverdekte opslag van auto’s in gebruik was. Voorts wijst het college op verklaringen van buurtbewoners, klanten, personeel en een oud-eigenaar van de percelen die [appellante sub 1] als bijlagen bij haar hogerberoepschrift heeft gevoegd.
6.2. Het college mocht bij zijn heroverweging in het nieuwe besluit op bezwaar van 13 december 2012 alsnog beslissen dat op het gebruik van de percelen voor de onoverdekte opslag van auto’s het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan "Enspijk 1984" van toepassing is.
Uit de door [appellante sub 1] overgelegde verklaringen en - op één na - ongedateerde luchtfoto’s blijkt evenwel niet of, en zo ja, in welke omvang de hier aan de orde zijnde percelen gebruikt werden voor de onoverdekte opslag van auto’s ten behoeve van haar bedrijf op het tijdstip waarop het bestemmingsplan "Enspijk 1984" in 1986 rechtskracht verkreeg. Evenmin blijkt daaruit dat het gestelde gebruik daarna onafgebroken en in dezelfde omvang heeft plaatsgevonden. Onder verwijzing naar de uitspraak van 11 april 2007 van de Afdeling in zaak nr. 200605047/1 wordt overwogen dat het college met zijn standpunt dat de omvang van het gebruik niet van belang is, nu het met het bestemmingsplan strijdige gebruik naar de aard sindsdien niet is gewijzigd, niet heeft onderkend dat intensivering van het gebruik ook wijziging van de aard van het gebruik is. Het college heeft naar die intensivering ten onrechte geen onderzoek gedaan.
Voorts heeft het college in het besluit van 13 december 2012 ten onrechte niet besloten op het verzoek om handhavend op te treden tegen het gestelde gebruik van het perceel, kadastraal bekend gemeente Deil, sectie M, nr. 313, voor onoverdekte opslag van auto’s.
Gelet op het vorenstaande berust het standpunt van het college, dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de percelen onder het overgangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan en daarmee onder het overgangsrecht van het thans geldende bestemmingsplan mag worden voortgezet, niet op een zorgvuldige voorbereiding.
Het betoog slaagt.
7. Het beroep is gegrond. Het besluit van 13 december 2012 dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. Het college dient met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen opnieuw op het door [wederpartij] tegen het besluit van 19 juli 2011 gemaakte bezwaar te beslissen.
8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen;
II. verklaart het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen van 13 december 2012, kenmerk JUR/12.026250, gegrond;
III. vernietigt dat besluit;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 236,00 (zegge: tweehonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen een griffierecht van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013
357-761.