ECLI:NL:RVS:2013:736

Raad van State

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
201209905/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2012. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluiten van 8 juli 2011 de kinderopvangtoeslag van [appellante] over de jaren 2006, 2007 en 2008 herzien op nihil vastgesteld en het teveel betaalde teruggevorderd. Het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 23 december 2011 werd ongegrond verklaard, maar in een later besluit van 19 maart 2012 werd dit besluit gewijzigd, waarbij het bezwaar alsnog gegrond werd verklaard voor de nihilstelling en terugvordering van de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag over 2006, 2007 en 2008.

De rechtbank oordeelde dat het beroep van [appellante] tegen het besluit van 23 december 2011 ongegrond was. [appellante] ging in hoger beroep, waarbij zij werd vertegenwoordigd door mr. P.J. de Bruin. De Belastingdienst/Toeslagen werd vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 16 juli 2013 behandeld.

De kern van het geschil betreft de vraag of [appellante] recht had op kinderopvangtoeslag in 2009, gezien haar relatie met haar echtgenoot die in Marokko woonde. De rechtbank oordeelde dat [appellante] en haar echtgenoot in 2009 niet duurzaam gescheiden leefden, wat volgens de wet noodzakelijk is voor aanspraak op de toeslag. De Afdeling bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had gehandeld. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201209905/1/A2.
Datum uitspraak: 14 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2012 in zaak nr. 12/474 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 8 juli 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over de jaren 2006, 2007 en 2008 en het voorschot over 2009 herzien op nihil vastgesteld en het teveel betaalde van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 23 december 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 19 maart 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen dat besluit gewijzigd en het gemaakte bezwaar alsnog gegrond verklaard, voor zover het de nihilstelling en terugvordering van de definitief over 2006, 2007 en 2008 vastgestelde kinderopvangtoeslag betreft.
Bij uitspraak van 30 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 23 december 2011 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. P.J. de Bruin, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing, met dien verstande dat met de aanwezigheid van een partner geen rekening wordt gehouden in de kalendermaand, waarin het partnerschap aanvangt of eindigt.
Ingevolge artikel 6, vierde lid, heeft een ouder met een partner slechts aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de partner in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woont, en voorts aan het daarbij onder a, b, c of d bepaalde voldoet.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Awir, geldt deze wet voor inkomensafhankelijke regelingen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder g (vanaf 1 januari 2009 tot 1 juli 2009), dan wel f (vanaf 1 juli 2009), wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, onder partner verstaan: de persoon, bedoeld in artikel 3.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, is de partner van de belanghebbende de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot of geregistreerde partner.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan zijn besluiten ten grondslag gelegd dat [appellante] een partner in evenbedoelde zin heeft. Nu deze partner tot en met 2009 in Marokko woonde, had zij ingevolge artikel 6, vierde lid, van de Wko geen aanspraak op kinderopvangtoeslag.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het geschil uitsluitend op de nihilstelling en terugvordering van het voorschot over 2009 ziet en de Belastingdienst/Toeslagen dat terecht heeft gedaan.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat zij en haar echtgenoot in 2009 duurzaam van elkaar gescheiden leefden. Haar echtgenoot wilde niet naar Nederland verhuizen, omdat zijn ouders daarvoor geen toestemming verleenden en zijn broer ernstig ziek was en zij wilde niet uit Nederland vertrekken. Beiden hebben in deze langdurige patstelling berust, totdat de broer in 2010 overleed en haar echtgenoot toestemming van zijn ouders kreeg naar Nederland te verhuizen, aldus [appellante].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 februari 2013 in zaak nr. 201201488/1/A2), leven gehuwden of geregistreerde partners duurzaam gescheiden, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir, indien ten aanzien van hen de toestand is ingetreden dat ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt, als ware hij niet met de ander gehuwd, en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld.
3.2. [appellante] en haar echtgenoot zijn in 2004 in Marokko gehuwd. Dit huwelijk is in 2008 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven. In oktober 2009 heeft haar echtgenoot een machtiging tot voorlopig verblijf in Nederland aangevraagd. Tussen het moment van het huwelijk en het indienen van deze aanvraag hebben [appellante] en haar echtgenoot elkaar meerdere keren in Spanje ontmoet. De echtgenoot is in 2010 naar Nederland verhuisd en woont sindsdien met [appellante] samen.
Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zich in 2009 niet de als bestendig bedoelde toestand voordeed dat [appellante] en haar echtgenoot elk afzonderlijk een eigen leven leidden, als ware zij niet met elkaar gehuwd. Daaraan doet niet af dat de echtgenoot van [appellante], naar gesteld, niet naar Nederland wilde verhuizen, omdat zijn ouders hem daarvoor geen toestemming verleenden en zijn broer ernstig ziek was. Daaruit blijkt niet dat de gescheiden samenleving bestendig was bedoeld.
Het betoog faalt.
4. Ook het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte niet heeft aangenomen dat zij en haar echtgenoot in 2009 duurzaam gescheiden leefden, nu de Belastingdienst/Toeslagen ook voor de jaren 2006, 2007 en 2008 daarvan is uitgegaan en de situatie in 2009 niet anders was, faalt. Anders dan [appellante] stelt, kan uit het besluit van 19 maart 2012, waarbij de herziening van de kinderopvangtoeslag over 2006, 2007 en 2008 is herroepen, niet worden afgeleid dat de Belastingdienst/Toeslagen ervan is uitgegaan dat zij en haar echtgenoot in die jaren duurzaam gescheiden leefden.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Krokké
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013
686.