201207446/1/V2.
Datum uitspraak: 6 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 28 juni 2012 in zaak nr. 11/34810 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2011 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 28 juni 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. Hetgeen de vreemdeling in het hogerberoepschrift over de tegenwerping van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 en over de inzichtelijkheid en zorgvuldigheid van het onderzoek van de door hem overgelegde documenten door het bureau Documenten (hierna: het bureau) heeft aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3. De vreemdeling heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn betoog dat hij, samengevat weergegeven, de staatssecretaris reeds in de bestuurlijke fase enkele keren tevergeefs heeft verzocht de door hem overgelegde documenten die betrekking hebben op zijn identiteit en gestelde vervolging, terug te geven opdat hij die stukken ter legalisatie en verificatie kan voorleggen aan andere dan Nederlandse deskundigen, nu in Nederland geen deskundige op het gebied van Nepalese documenten beschikbaar is. Door de weigering van de staatssecretaris de documenten terug te geven is hem een effectief rechtsmiddel onthouden, hetgeen de rechtbank niet heeft onderkend, aldus de vreemdeling.
3.1. De staatssecretaris heeft op verzoek van de vreemdeling een aantal documenten aan hem teruggezonden, maar onbestreden is dat dit niet de documenten zijn die naar de opvatting van de vreemdeling betrekking hebben op essentiële onderdelen van het asielrelaas, zoals zijn identiteit en vervolging. Daarmee is niet bestreden dat de door de vreemdeling ter staving van zijn asielaanvraag overgelegde originele stukken die betrekking hebben op zijn identiteit en gestelde vervolging, zich onder de staatssecretaris bevinden en deze ondanks het herhaalde verzoek van de vreemdeling niet aan hem ter beschikking zijn gesteld voor het uitvoeren van een contra-expertise.
3.2. De staatssecretaris heeft er weliswaar belang bij dat niet echt bevonden documenten niet opnieuw deel gaan uitmaken van het rechtsverkeer, doch daar staat tegenover dat de vreemdeling er belang bij heeft zijn asielrelaas, zo mogelijk onderbouwd met documenten, aannemelijk te maken. Indien de staatssecretaris wil voorkomen dat niet echt bevonden documenten, daargelaten de vraag of hiervan in deze zaak sprake is, opnieuw deel gaan uitmaken van het rechtsverkeer, dient hij daarvoor andere maatregelen te treffen.
Als gevolg van de weigering van de staatssecretaris de vreemdeling de door hem overgelegde documenten terug te geven, is de vreemdeling niet in de gelegenheid gesteld het standpunt van de staatssecretaris over de authenticiteit van die documenten te weerleggen. Aldus heeft de staatssecretaris de vreemdeling belemmerd in zijn mogelijkheden te voldoen aan de vorengenoemde op hem rustende plicht. Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voormelde handelwijze van de staatssecretaris tot gevolg heeft dat de vreemdeling de mogelijkheid wordt onthouden de door de staatssecretaris aan zijn besluit ten grondslag gelegde bevindingen van het bureau te bestrijden. De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 13 oktober 2011 vernietigen.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 28 juni 2012 in zaak nr. 11/34810;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister voor Immigratie en Asiel van 13 oktober 2011, kenmerk 1009-28-1209;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Wolff
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2013
238.