201207061/1/A3.
Datum uitspraak: 14 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2012 in zaken nrs. 11/2906 en 11/2929 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2010 heeft de burgemeester aan [appellante] een exploitatievergunning verleend voor het exploiteren van een alcoholverstrekkend bedrijf met ongebouwd terras aan de [locatie] te Amsterdam.
Bij besluit, verzonden op 4 mei 2011, heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Bij besluit van 27 juli 2011 heeft de burgemeester het op 4 mei 2011 verzonden besluit gewijzigd.
Bij besluit van 19 december 2011 heeft de burgemeester het besluit van 27 juli 2011 gewijzigd.
Bij uitspraak van 4 juni 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] ingestelde beroep, voor zover het is gericht tegen het op 4 mei 2011 verzonden besluit en dat van 27 juli 2011, niet-ontvankelijk verklaard en, voor zover het is gericht tegen het besluit van 19 december 2011, ongegrond.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar [directeur], bijgestaan door mr. M. Houben, advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.F.W. Boermans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (hierna: Apv) is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een horecabedrijf te exploiteren.
Ingevolge artikel 3.17, eerste lid, beslist de burgemeester, indien een vergunningaanvraag tevens betrekking heeft op de exploitatie van één of meer terrassen, voor zover deze terrassen zich op de weg bevinden, ook over de ingebruikneming van de weg ten behoeve van het terras, zulks in afwijking van artikel 4.3.
Bij de toepassing van artikel 3.17 van de Apv hanteert de burgemeester beleidsregels die zijn neergelegd in de Terrassennota 2011.
Volgens paragraaf 3.1 geldt voor de beoordeling of een terras is toegestaan en welke afmeting dat terras mag hebben, onder meer als hoofdregel dat de maximale diepte van een terras 3,5 meter mag bedragen of de helft van het trottoir, indien het trottoir breder is dan zeven meter.
Volgens paragraaf 3.1.5, waarin voormelde hoofdregel nader is uitgewerkt, wordt bij specifieke situaties waarbij het trottoir voor de horecagelegenheid, gelegen op een hoek, in breedte afwijkt van de rest van de straat, gekeken of maatwerk van toepassing kan zijn.
Volgens paragraaf 5.13 moet maatwerk voor individuele gevallen voor uitzonderlijke situaties mogelijk zijn. Bij maatwerk krijgt de exploitant een voorwaardelijke vergunning voor een terras met als belangrijkste voorwaarde dat er niet meer dan drie overtredingen per jaar mogen plaatsvinden. Na drie overtredingen wordt de voorwaardelijke vergunning voor het terras ingetrokken.
2. [appellante] is van 5 augustus 2003 tot 1 mei 2010 in het bezit geweest van een exploitatievergunning voor het horecabedrijf aan de [locatie], met een ongebouwd terras met een totale oppervlakte van 77,5 m2. Na een daartoe strekkende aanvraag heeft de burgemeester bij besluit van 10 november 2010 aan [appellante] een nieuwe exploitatievergunning verleend, geldig tot 1 mei 2013. In dat besluit heeft de burgemeester overwogen dat het bestaande terras niet voldoet aan de in de Terrassennota 2008 neergelegde maximale afmetingen. Volgens de in die nota neergelegde overgangsregeling mag [appellante] tot 1 april 2011 het bestaande terras exploiteren. Na die datum dient de totale oppervlakte van het terras te worden teruggebracht tot 41,8 m2.
Het door [appellante] tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door de burgemeester bij het op 4 mei 2011 verzonden besluit ongegrond verklaard. Dit besluit heeft de burgemeester hangende beroep bij besluit van 27 juli 2011 gewijzigd. In laatstgenoemd besluit heeft de burgemeester aan [appellante] een exploitatievergunning op grond van maatwerk verleend en daarbij de totale oppervlakte van het terras bepaald op 60,17 m2.
Bij besluit van 19 december 2011 heeft de burgemeester het besluit van 27 juli 2011 gewijzigd. De burgemeester heeft aan [appellante] met toepassing van de Terrassennota 2011 een exploitatievergunning op grond van maatwerk verleend en daarbij de totale oppervlakte van het terras bepaald op 70,06 m2.
3. In hoger beroep komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de Terrassennota 2011 kennelijk onredelijk of anderszins onjuist is, omdat daarin geen uitzondering is opgenomen voor het terras aan de [locatie]. Volgens de rechtbank kan uit de door [appellante] overgelegde stukken worden afgeleid dat de gemeente in het verleden medewerking heeft verleend aan aanpassingen van de openbare ruimte om de exploitatie van het terras mogelijk te maken, maar blijkt hieruit niet dat aan [appellante] een toezegging is gedaan waaraan zij het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat zij gedurende een onbegrensde periode recht zou hebben op een ongewijzigde exploitatievergunning, zonder beperkende voorwaarden, voor het desbetreffende terras. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan de burgemeester aanleiding had moeten zien om van zijn beleid af te wijken.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat de burgemeester op grond van eerder gedane toezeggingen haar een reguliere exploitatievergunning had moeten verlenen in plaats van een vergunning op grond van maatwerk, waarvoor een strenger handhavingsregime geldt. Daartoe wijst [appellante] er op dat zij sinds 1996 contact heeft gehad met de gemeente over de exploitatie van het terras en de gemeente daaraan medewerking heeft verleend. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de exploitatievergunningen die zij gedurende de periode van 5 augustus 2003 tot 1 mei 2010 in haar bezit heeft gehad. [appellante] beroept zich in het bijzonder op een besluit van het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) van 15 oktober 1999. Volgens haar heeft het college in dit besluit ingestemd met een wijziging van de wegindeling ten behoeve van uitbreiding van het desbetreffende terras en daarmee beoogd om in deze bijzondere situatie de exploitatie van het terras te faciliteren.
4.1. Ter staving van haar betoog over het besluit van het college van 15 oktober 1999 heeft [appellante] een afschrift van de agenda van de vergadering van het college van die datum overgelegd. Uit dit stuk kan worden afgeleid dat een voorstel tot wijziging van de wegindeling ten behoeve van de uitbreiding van het terras voor de desbetreffende vergadering was geagendeerd, maar niet dat het college met dit voorstel heeft ingestemd. Bij het kopje ‘Beslissing B&W’ is niets ingevuld en op de daartoe bestemde plek ontbreekt een paraaf van een wethouder. Daarbij geldt dat volgens een notitie van de Dienst Binnenstad, sector Openbare Ruimte, van 3 maart 2000 het desbetreffende agendapunt voortijdig van de agenda is afgevoerd en derhalve niet tijdens de vergadering van het college is behandeld. Voor zover [appellante] ter zitting heeft gewezen op een brief van de wethouder, belast met de openbare ruimte, van 6 september 1999, wordt overwogen dat uit deze brief uitsluitend volgt dat de desbetreffende wethouder heeft ingestemd met een wijziging van de wegindeling ten behoeve van uitbreiding van het in geding zijnde terras. In de brief, die gericht is aan het college, verzoekt de wethouder aan het college om ook hiermee in te stemmen. In voormelde agenda van de vergadering van het college van 15 oktober 1999 wordt de brief van de wethouder vermeld onder het kopje ‘Meegezonden stukken’. Zoals hiervoor is overwogen, heeft [appellante] echter niet aannemelijk gemaakt dat het college op 15 oktober 1999 met het gedane voorstel heeft ingestemd. Ook anderszins heeft [appellante] in hoger beroep geen feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt die tot het oordeel nopen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de gehele voorgeschiedenis niet is gebleken dat de gemeente ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen over de exploitatie van het in geding zijnde terras aan [appellante] heeft gedaan. Dat de gemeente in het verleden medewerking heeft verleend aan de exploitatie van het terras, heeft de rechtbank terecht onvoldoende geacht.
Het betoog faalt.
5. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de burgemeester in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door in de Terrassennota 2011 geen uitzondering op te nemen voor haar terras, terwijl de burgemeester dat wel voor de horeca-inrichtingen aan de Prinsengracht 60-62 en 114 heeft gedaan.
5.1. Volgens de Terrassennota 2011 dienen terrassen direct aansluitend aan de gevel te worden geplaatst. Volgens de nota geldt dit uitgangspunt ook voor terrassen aan de overzijde van de weg, zodat er bijvoorbeeld geen terrassen aan de gevel van een woonboot mogen worden geplaatst. In de nota is evenwel een uitzondering gemaakt voor de terrassen van voormelde twee horeca-inrichtingen, nu deze terrassen al jaren zonder overlast worden vergund en gelet op de ligging van de terrassen ook vrijwel geen overlast te verwachten is. Bij overlast in de toekomst zullen deze specifieke situaties opnieuw worden bekeken, aldus de Terrassennota 2011.
Ter nadere toelichting hierop heeft de burgemeester ter zitting verklaard dat voor voormelde twee terrassen in de Terrassennota 2011 een uitzondering is gemaakt, omdat zij al lange tijd zonder enige overlast op de desbetreffende plaatsen worden geëxploiteerd, maar op grond van het reguliere beleid, noch op grond van maatwerk hiervoor een vergunning kan worden verleend. Zodanige situatie doet zich volgens de burgemeester bij [appellante] niet voor, aangezien voor haar terras aan de [locatie] wel een vergunning op grond van maatwerk kan worden verleend.
De burgemeester heeft aldus toereikend toegelicht dat de situatie van [appellante] niet vergelijkbaar is met die van voormelde twee horeca-inrichtingen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel van [appellante] faalt derhalve.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Vreken-Westra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013
434.