201206536/1/V1.
Datum uitspraak: 18 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 12 juni 2012 in zaak nr. 12/4088 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen opnieuw afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 juni 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt mede verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. In de grieven 2 en 3, in onderlinge samenhang gelezen, klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het rapport van 15 oktober 2007 van een door het Bureau Land en Taal (hierna: het BLT) verrichte taalanalyse (hierna: de taalanalyse) en de door de vreemdeling overgelegde contra-expertise van 2 september 2009 (hierna: de contra-expertise), die beide zorgvuldig, inzichtelijk en concludent zijn, dezelfde uitgangspunten hebben, maar tegengestelde uitkomsten, waardoor de taalanalyse geen bruikbaar hulpmiddel is bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling gestelde herkomst. De staatssecretaris betoogt daartoe dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de contra-expertise de bij hem gerezen twijfel over de door de vreemdeling gestelde herkomst niet heeft weggenomen, reeds omdat de contra-expertise die herkomst niet eenduidig en zonder voorbehoud bevestigt.
2.1. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 16 april 2010 in zaak nr. 200903085/1/V1) vloeit het volgende voort.
Indien bij de staatssecretaris twijfel is gerezen over de door een vreemdeling gestelde herkomst en als gevolg daarvan over diens gestelde identiteit en nationaliteit, kan de staatssecretaris, door een taalanalyse te laten verrichten, de desbetreffende vreemdeling tegemoetkomen in de op hem ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) rustende last om het door hem gestelde aannemelijk te maken.
Indien de taalanalyse zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is, kan de desbetreffende vreemdeling, gegeven de ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op hem rustende last, de bij de staatssecretaris gerezen en door de taalanalyse niet weggenomen twijfel slechts door het laten verrichten van een contra-expertise alsnog trachten weg te nemen. Daartoe kan hij de opname van het ten behoeve van de taalanalyse gevoerde gesprek door een deskundige laten beoordelen. Indien de desbetreffende vreemdeling geen contra-expertise laat verrichten, zal de gerezen twijfel reeds daarom niet worden weggenomen.
Om als contra-expertise te kunnen dienen, moet de op verzoek van een vreemdeling verrichte taalanalyse eveneens zorgvuldig, inzichtelijk en concludent zijn.
Indien de uitkomst van de contra-expertise de door de desbetreffende vreemdeling gestelde herkomst niet bevestigt, wordt - gelet op artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 - de gerezen twijfel in elk geval niet weggenomen.
2.2. In het besluit van 10 januari 2012, gelezen in samenhang met het daarin ingelaste voornemen daartoe, heeft de staatssecretaris zich onder verwijzing naar de taalanalyse op het standpunt gesteld dat hij geen geloof hecht aan de door de vreemdeling gestelde herkomst uit Zuid-Somalië en diens gestelde identiteit en nationaliteit, zodat hij evenmin geloof hecht aan diens verklaringen over in Somalië ondervonden problemen. Volgens de taalanalyse is de vreemdeling eenduidig niet herleidbaar tot de spraakgemeenschap binnen Somalië en eenduidig herleidbaar tot de spraakgemeenschap binnen Tanzania.
De uitkomst van de contra-expertise, waarbij de opsteller van de contra-expertise in zijn door de vreemdeling bij brief van 23 februari 2013 overgelegde reacties is gebleven, luidt, dat de combinatie van bij de vreemdeling aanwezige taalkundige kennis, die op zichzelf geen bewijs vormt voor diens gestelde herkomst, en kennis over lokale omstandigheden, het waarschijnlijk maakt dat de vreemdeling uit het door hem gestelde herkomstgebied afkomstig is.
2.3. Reeds omdat de uitkomst van de contra-expertise de vreemdeling niet buiten twijfel in het door hem gestelde herkomstgebied plaatst, vormt deze geen bevestiging als bedoeld in het hiervoor onder 2.1 weergegeven toetsingskader. De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris zich onder verwijzing naar de taalanalyse deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat hij geen geloof hecht aan de door de vreemdeling gestelde herkomst, identiteit en nationaliteit en daarmee aan diens verklaringen over in Somalië ondervonden problemen.
De grieven 2 en 3 slagen.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen voor het overige in het hogerberoepschrift is aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 10 januari 2012 alsnog ongegrond verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 12 juni 2012 in zaak nr. 12/4088;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Robben
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2013
610.